In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert IPC Services, een Belgische rechtspersoon, betaling van onbetaalde facturen door VCB, een Nederlandse besloten vennootschap. De partijen hebben op 29 november 2018 een overeenkomst gesloten waarbij IPC in opdracht van VCB radioactief materiaal zou behandelen. IPC stelt dat VCB toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst door twee facturen onbetaald te laten, en vordert een totaalbedrag van € 45.270,07, vermeerderd met rente en kosten. VCB betwist de vordering en stelt dat de in rekening gebrachte kosten voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) ten onrechte zijn doorbelast aan IPC, omdat deze volgens de overeenkomst voor rekening van IPC komen. De rechtbank oordeelt dat de kosten van extra PBM's voor rekening van VCB behoren te blijven, omdat deze niet tijdig zijn verrekend. Daarnaast wordt de vordering van IPC voor de zaterdagtoeslag toegewezen, maar de vordering voor overwerk wordt afgewezen voor de periode van december 2018 tot en met november 2019, omdat deze niet tijdig is gefactureerd. De rechtbank laat IPC toe tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de afspraak over de overuren.