Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 1975. Het verzoekschrift, dat op 15 april 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 zijn de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. P. Th. van Alkemade, gehoord. Verzoeker was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek.
Verzoeker stelde dat hij een transactie was opgelegd, maar deze nooit heeft ontvangen. Later werd hij uitgenodigd voor een zitting bij de kantonrechter, waar de zaak werd geseponeerd vanwege de oudheid van het feit. De raadsman van verzoeker vond het redelijk om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de kosten, aangezien hij een strafbaar feit had gepleegd.
De rechtbank overwoog dat zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen, maar dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Verzoeker was aangehouden voor onverzekerd rijden, wat een strafbaar feit is. De zaak was geseponeerd vanwege de oudheid van het feit, wat een beleidssepot betreft. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van griffier G.T.A. Schuurmans-Knoop.