ECLI:NL:RBZWB:2022:8297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-008377 en 22-008376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na sepot van strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding vroeg na een sepot van zijn strafzaak. De verzoekschriften waren ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1954, had verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 3.148,02, bestaande uit een vergoeding voor onterecht ondergane voorarrest, kosten van rechtsbijstand en andere gerelateerde kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 20 juli 2021 in verzekering is gesteld en op 21 juli 2021 weer in vrijheid is gesteld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de vergoeding, met name die voor immateriële schade, niet toewijsbaar was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 2.888,02, bestaande uit € 260,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 2.208,02 voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke basis was. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M.A.E. de Kroon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/052101-22
rk-nummers: 22-008377 en 22-008376
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 14 april 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. D. Marcus, Stationsstraat 44, 5121 ED Rijen
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 250,00, voor vergoeding van vermogensschade;
  • € 1.300,00, voor vergoeding immateriële schade;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.208,02, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 3 april 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 20 juli 2021 in verzekering is gesteld en op 21 juli 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 27 juli 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein, verzoeker en mr. D. Marcus als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De zaak van verzoeker is op 3 april 2022 geseponeerd. Verzoeker heeft de tegen hem gerezen verdenking niet aan zichzelf te wijten gehad en heeft de betreffende feiten ontkend. Om deze reden is er alle grond om hem een bedrag aan schadevergoeding toe te kennen. Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding wegens het onterecht ondergane voorarrest ter hoogte van € 1.710,00. Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de kosten rechtsbijstand van € 2,208,02. Daarnaast vraagt verzoeker de vergoeding van de forfaitaire kosten voor het opstellen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding ten aanzien van het onterecht ondergane voorarrest gedeeltelijk dient te worden afgewezen. Artikel 530 en 533 Sv bieden geen grondslag voor vergoeding van immateriële schade die verzoeker meent te lijden door de wijze van aanhouding en voor vergoeding van materiële schade ten aanzien van de deur. De vergoeding in verband met kosten rechtskundige bijstand en het opstellen van het verzoekschrift kan worden toegewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
2 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettelijke basis is om op grond van artikel 533 Sv een vergoeding toe te kennen dat ziet op de wijze van aanhouding door de politie. De rechtbank wijst daarom dit deel van het verzoek af.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 2.208,02is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit vergoeding van de schade wegens de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.888,02, bestaande uit:
- € 2.208,02 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.148,02zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Daniëls Marcus Van Reeven Advocaten, onder vermelding van “ [naam] 22-008377 en 22-008376”.
Deze beslissing is op 11 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).