In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door een verzoeker die in verband met een strafzaak schadevergoeding vroeg voor ondergane inverzekeringstelling en rechtsbijstand. De verzoekschriften waren ingediend op 17 februari 2022 en betroffen de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 2001, had zijn verzoek ingediend via zijn advocaat, mr. N. Assouiki. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 juni 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, heeft zich verzet tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat er geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in verzekering is gesteld, wat een voorwaarde is voor toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 533 Sv. De rechtbank heeft echter begrip getoond voor de impact van de aanhouding op de jeugdige verzoeker, maar kon het verzoek op basis van de wet niet toewijzen. De rechtbank heeft wel de kosten van rechtsbijstand en reiskosten voor de zitting toegewezen, omdat deze voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 4.285,49, waarvan € 3.591,28 voor rechtsbijstand, € 14,21 voor reiskosten, en € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De beslissing is genomen door rechter mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier G.T.A. Schuurmans-Knoop, en is openbaar uitgesproken.