ECLI:NL:RBZWB:2022:8301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-007251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, die op 21 januari 2022 door de politierechter was vrijgesproken. Verzoeker heeft schadevergoeding gevraagd voor kosten die hij heeft gemaakt in verband met de strafrechtelijke procedure, waaronder advocaatkosten, kosten voor een CBR-traject, gederfde inkomsten en griffiekosten. De rechtbank heeft de officier van justitie gehoord en vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, terwijl de kosten voor het CBR en gederfde inkomsten buiten het bereik van artikel 530 Sv vallen, omdat deze voortkomen uit een bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor de gederfde inkomsten beperkt tot een standaardbedrag van € 10,- per dag voor de periode dat het rijbewijs strafrechtelijk was ingevorderd. Uiteindelijk heeft de rechtbank een totaalbedrag van € 2.710,00 aan schadevergoeding toegewezen, bestaande uit € 1.820,00 voor kosten van rechtsbijstand, € 210,00 voor gederfde inkomsten en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De beslissing is genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ’t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/203387-21
rk-nummer: 22-007251
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 april 2022, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. P.F.M. Gulickx, Smederijstraat 2, 4814 DB Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.820,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 13.200,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • € 1.939,00, voor vergoeding van kosten CBR;
  • € 365,00, voor vergoeding van griffiegelden en kosten voorlopige voorziening;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 21 januari 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 13 juni 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, verzoeker en mr. P.F.M. Gulickx als advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker is vrijgesproken door de politierechter op 21 januari 2022. Verzoeker heeft de nodige kosten moeten maken en de nodige schade geleden gelet op de tegen hem gerezen strafrechtelijke verdenking te weten: advocaatkosten ter hoogte van € 1.820,-, de kosten van het CBR-traject ter hoogte van € 1.939,-, derving van inkomsten voor de duur van zes weken tegen een veertigurige werkweek à € 55,- per uur zijnde een totaalbedrag van € 13.200,- en de kosten voor de griffiegelden en van de voorlopige voorziening ter hoogte van (respectievelijk) € 184,- en € 181,-. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 17.706,20.
Verzoeker heeft wegens de invordering van zijn rijbewijs niet voor zijn werk kunnen reizen. Het openbaar vervoer was geen optie. Thuiswerken evenmin gelet op de werkzaamheden van verzoeker die enkel op locatie uitgevoerd konden worden. Ten slotte vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand toegewezen kan worden. De kosten voor het CBR die verzoeker aanhaalt vallen buiten de strafrechtelijke invordering van het rijbewijs en de verdenking jegens verzoeker. Het betreft een bestuursrechtelijke sanctie. Dit gedeelte van het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde vergoeding ter zake de gederfde inkomsten. Verzoeker stelt dat hij vanwege het feit dat zijn rijbewijs zes weken was ingevorderd niet heeft kunnen werken. Dit deel van het verzoek valt buiten het strafrechtelijke beslissingskader van artikel 530 Sv. en dient aldus afgewezen te worden. Subsidiair is de officier van justitie de mening toegedaan dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker er alles aan gedaan heeft de schade zoveel mogelijk te beperken. Niet nader onderbouwd wordt waarom verzoeker niet thuis kon werken, niet met het openbaar vervoer kon reizen of geen chauffeur in kon huren. Meer subsidiair is de officier van justitie van mening dat er een vergoeding toegekend kan worden voor de duur dat het rijbewijs strafrechtelijk was ingenomen. Ook voor wat betreft de griffierechten is de officier van justitie de mening toegedaan dat deze afgewezen dienen te worden. Het betreft een bestuursrechtelijk traject en onduidelijk is waarom er griffiekosten zijn betaald aan het Openbaar Ministerie. De forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer kan toegewezen worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.820,00zijn in voldoende mate onderbouwd en worden door het Openbaar Ministerie niet betwist. Nu het bedrag de rechtbank ook niet onbillijk voorkomt, zal zij dit bedrag toewijzen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde kosten die klager heeft moeten maken ter zake het griffiegeld, de voorlopige voorziening en het CBR, buiten het bereik van artikel 530 Sv. vallen. Datzelfde geldt voor de gederfde inkomsten voor zover deze worden gevorderd voor de periode dat het rijbewijs niet meer strafrechtelijk was ingevorderd. Voor al deze kostenposten geldt dat zij hun grondslag hebben in een bestuursrechtelijke procedure. Deze procedure is weliswaar aangevangen in aansluiting op het strafrechtelijk ingrijpen, maar moet naar het oordeel van de rechtbank wel als zelfstandige procedure worden gezien. Deze verzochte kosten zullen dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de overige gevorderde gederfde inkomsten oordeelt de rechtbank als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat op iemand die schade lijdt en deze op een ander wenst te verhalen, de verplichting rust om deze schade zoveel als mogelijk te beperken. Het feit dat de ander de schade mogelijk onrechtmatig toebrengt, ontslaat iemand niet van deze verplichting. Verzoeker vordert het volledige aantal uren dat hij in de periode dat zijn rijbewijs strafrechtelijk was ingevorderd, niet heeft kunnen werken. In raadkamer heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat hij heeft getracht om de schade te beperken. Hij heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Niet duidelijk is waarom verzoeker geen alternatieve werkzaamheden kon verrichten of bijvoorbeeld een chauffeur kon inhuren. Bij dit laatste kent de rechtbank gewicht toe aan het uurtarief dat verzoeker vraagt en het totaalbedrag aan gestelde schade.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vergoeding die aan verzoeker wordt toegekend voor het moeten missen van zijn rijbewijs beperken tot het standaardbedrag dat in dit soort zaken wordt gehanteerd, te weten € 10,- per dag. In totaal komt dit neer op 21 x € 10,- is € 210,-.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.710,00, bestaande uit:
- € 1.820,00 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 210,00 aan kosten in verband met inkomstenderving; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.710,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden P.F.M. Gulickx te Breda, onder vermelding van “ [naam] ”.
Deze beslissing is op 27 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).