ECLI:NL:RBZWB:2022:8303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
21-018134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, die in 1996 is geboren. Het verzoekschrift, dat op 24 november 2021 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 zijn de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie heeft aangegeven dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, evenals de reiskosten voor het bijwonen van de zitting, maar dat de reiskosten voor het bezoek aan de raadsvrouw niet vergoed kunnen worden. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het verzoek te behandelen, aangezien de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de gemaakte reis- en verblijfskosten, en kan ook een vergoeding voor de schade die hij heeft geleden door tijdverzuim door de vervolging en behandeling van de zaak toekennen. De rechtbank heeft het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand van € 2.504,93 en de reiskosten van € 12,74 toegewezen, evenals een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. In totaal is het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen tot een bedrag van € 3.197,67.

De beslissing is genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummers: 02-123281-21 en 02-028253-21
rk-nummer: 21-018134
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 24 november 2021, in de zaak:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1996, te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N. Assouiki, Bisschop Zwijsenstraat 25, 5038 VA Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.504,93, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 15,31, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 2 september 2021, waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 22 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld en de gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het verzochte toewijsbaar is, ook voor wat betreft de forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor het verschijnen ter zitting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de raadsvrouw kort voor de zitting alsnog een urenspecificatie heeft overgelegd, de kosten voor rechtsbijstand thans toewijsbaar zijn. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting zijn ook toewijsbaar. De reiskosten die verzoeker heeft gemaakt om naar zijn raadsvrouw te gaan, worden conform vaste jurisprudentie niet vergoed. De officier van justitie geeft aan dat bij de raadsvrouw bekend had moeten zijn dat op grond van vaste regelgeving en jurisprudentie deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen en had moeten weten dat het indienen van dit verzoek en de behandeling op zitting tot niets zouden leiden. Om die reden vindt de officier van justitie dat slechts de forfaitaire vergoeding voor indiening van het verzoekschrift, te weten een bedrag van 340 euro, voor toewijzing in aanmerking komt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 2.504,93is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting, voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten ter hoogte van
€ 12,74toe. De reiskosten in het kader van een bezoek aan de raadsvrouw vallen, buiten het beslissingskader van artikel 533 Sv (zie onder meer ECLI:NL:GHARL:2014:1898). Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van de toewijzing van de forfaitaire vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De officier van justitie heeft weliswaar betoogd dat de forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift dient te worden afgewezen, maar de rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw, gelet op de belangen van haar cliënte, ook bij een twijfelachtig verzoek de gelegenheid dient te krijgen het verzoek op zitting mondeling toe te lichten. Om die reden zal de rechtbank de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer, te weten het forfaitaire bedrag van
€ 680,00,toekennen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.197,67, bestaande uit:
- € 2.504,93 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 12,74 aan reiskosten; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.197,67zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden van Advocatenkantoor Assouiki, onder vermelding van “ [naam] , parketnummers 02-123281-21, 02-028253-21.”
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).