ECLI:NL:RBZWB:2022:8304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-003971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 Sv niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker op 28 februari 2022. Het verzoek betrof een schadevergoeding ten laste van de Staat, naar aanleiding van een voorwaardelijk sepot in een strafzaak. Verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M. Bouwman. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet door verzoeker zelf was ondertekend. Subsidiair werd aangevoerd dat het verzoek afgewezen moest worden vanwege het voorwaardelijke sepot en de onduidelijkheid over de kostenverdeling.

De rechtbank overwoog dat verzoeker ontvankelijk kan zijn in een verzoek op grond van artikel 530 Sv, mits de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. In dit geval was de strafzaak tegen verzoeker voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar, wat betekende dat het verzoek te vroeg was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen mogelijkheid was voor een voorwaardelijke toewijzing van het verzoek en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk. De rechtbank ging niet in op de argumenten over de noodzaak tot uitsplitsing van de gemaakte kosten, aangezien de ontvankelijkheid al een obstakel vormde voor de beoordeling van de inhoudelijke aspecten van het verzoek.

De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-148233-21
rk-nummer: 22-003971
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 28 februari 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.H. Gaastra, Gustav Mahlerplein 27, 1082 MS Amsterdam
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 18.349,65, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving van voorwaardelijk sepot van 29 november 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 22 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en mr. M. Bouwman als waarnemend gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat tegen verzoeker en mevrouw [naam] een verdenking bestond wegens het onjuist invullen van een BIBOB-formulier. Op 29 november 2021 hebben verzoeker en mevrouw [naam] een brief ontvangen waaruit blijkt dat zij niet als verdachte ingeschreven zullen worden in het parketregister. Verzocht wordt de kosten van de rechtsbijstand te vergoeden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat primair verzoeker niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet door verzoeker zelf is ondertekend. Subsidiair is aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat er sprake is van een beleidssepot en dat de klacht tegen de sepotcode nog niet is afgerond. Verzoeker heeft een document ondertekend en was daarmee verantwoordelijk voor het op de juiste wijze invullen van het document. In de sepotcode is al rekening gehouden met de kosten die verzoeker heeft moeten maken. Daarnaast heeft verzoeker de voortgang van het onderzoek zelf heeft bemoeilijkt en de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de advocaat op 9 juni 2022 een door verzoeker ondertekend verzoekschrift ingediend.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Hij heeft benadrukt dat er sprake is van een voorwaardelijk sepot. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over de verdeling van de kosten over verzoeker en mevrouw [naam] en dat vooralsnog niet voldoende is onderbouwd dat daadwerkelijk door verzoeker zelf schade is geleden.
De advocaat heeft in gepersisteerd bij het eerder ingediende verzoek. Zij heeft toegelicht dat slechts de éénmalige toewijzing van het door verzoeker en mevrouw [naam] bedrag wordt verzocht. De kosten zijn vooralsnog voldaan door de werkgever van verzoeker en mevrouw [naam] . Indien het feit dat er sprake is van een voorwaardelijk sepot een belemmering vormt voor toewijzing van het verzoek, wordt verzocht het verzoek in voorwaardelijke zin toe te wijzen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Een verzoeker is ontvankelijk in een verzoek op grond van artikel 530 Sv als een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de sepotbeslissing van 29 november 2021 blijkt dat de strafzaak tegen verzoeker voorwaardelijk is geseponeerd. Aan dit voorwaardelijke sepot is een proeftijd verbonden voor de duur van één jaar. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en ook ten tijde van de behandeling in raadkamer is deze proeftijd nog niet verstreken. Dit betekent dat bij overtreding van de voorwaarden het sepot alsnog ongedaan kan worden gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een zaak die is geëindigd op de hiervoor omschreven manier. Het verzoek is te vroeg ingediend. De wet biedt geen mogelijkheid voor de voorwaardelijke toewijzing van het verzoek. Gelet op voorgaande is verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Vanwege voornoemd oordeel met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoeker zal de rechtbank niet ingaan op de standpunten die ingenomen zijn over de noodzaak tot het uitsplitsen van de gemaakte kosten per verzoeker en de onderbouwing waaruit blijkt dat de kosten door verzoeker zijn gemaakt.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).