In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoekster, die vertegenwoordigd werd door haar advocaat mr. A.H. Gaastra. Het verzoekschrift was ingekomen op 28 februari 2022 en betrof een schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het verzoek niet door verzoekster zelf was ondertekend. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, heeft tijdens de zitting op 22 juni 2022 het standpunt ingenomen dat verzoekster niet-ontvankelijk is, en dat er sprake is van een beleidssepot. Verzoekster was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht. De rechtbank overwoog dat de zaak nog niet was geëindigd op de wijze die vereist is voor ontvankelijkheid, aangezien er een voorwaardelijk sepot was opgelegd met een proeftijd van één jaar. Hierdoor was het verzoek te vroeg ingediend en was er geen mogelijkheid voor voorwaardelijke toewijzing. De rechtbank heeft daarom besloten verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier mr. J. van Eekelen, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting.