ECLI:NL:RBZWB:2022:8308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-003254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na intrekking dagvaarding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 1981. Het verzoekschrift, dat op 15 februari 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 10 februari 2022 een bericht van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen waarin werd gemeld dat de dagvaarding van verzoeker was ingetrokken. Dit gebeurde op basis van het beginsel van ne bis in idem, omdat de zaak tegen verzoeker niet enkel onder parketnummer 96-217247-21 was geregistreerd, maar ook onder een CJIB-nummer, wat betreft hetzelfde feitencomplex.

Tijdens de behandeling op 22 juni 2022 in de raadkamer, waar de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van verzoeker aanwezig waren, is het standpunt van de officier van justitie besproken. Deze stelde dat er sprake was van een administratieve fout, maar dat de zaak niet was geëindigd zonder straf of maatregel, waardoor verzoeker geen vergoeding kon aanvragen. De rechtbank oordeelde echter dat de intrekking van de dagvaarding, gezien de administratieve fout, gelijkgesteld kon worden aan een sepotbeslissing. Hierdoor werd verzoeker ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft vervolgens de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het indienen van het verzoekschrift beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzochte bedragen, respectievelijk € 391,83 voor rechtsbijstand en € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift, voldoende onderbouwd waren en niet onbillijk. De totale schadevergoeding van € 731,83 werd toegewezen aan verzoeker, die op een rekening van Stichting Beheer Derdengelden DKW advocaten te Zierikzee zou worden overgemaakt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 96-217247-21
rk-nummer: 22-003254
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 februari 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.C. van der Want, Houtkaai 7, 4331 JR Middelburg
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 391,83, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00.
Op 22 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en mr. M.C. van der Want als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker op 10 februari 2022 een bericht heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie. In dit bericht is gemeld dat de dagvaarding van verzoeker werd ingetrokken. Het Openbaar Ministerie zou niet-ontvankelijk zijn in de vervolging gelet op het beginsel van ne bis in idem.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een administratieve fout, maar dat de zaak desondanks niet is geëindigd zonder straf of maatregel waardoor het niet mogelijk is om een vergoeding te vragen op grond van artikel 530 Sv.
In raadkamer heeft de advocaat het bericht van het Openbaar Ministerie overgelegd. Hieruit blijkt dat de zaak tegen verzoeker niet enkel is geregistreerd onder parketnummer 96-217247-21, maar ook onder CJIB-nummer 3132542004286284. Beide zaken betreffen hetzelfde feitencomplex. Nadat de strafbeschikking op grond van het CJIB-nummer werd voldaan en daarmee die zaak was afgerond, werd verzoeker alsnog gedagvaard onder het genoemde parketnummer. Deze dagvaarding is uiteindelijk op eerder genoemde grond ingetrokken.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Een verzoeker is ontvankelijk in een verzoek op grond van artikel 530 Sv als een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van één feitencomplex, maar dat dit feitencomplex door een administratieve fout aan de zijde van het Openbaar Ministerie is gesplitst in twee zaken. De zaak onder het CJIB-nummer is niet geëindigd zonder straf of maatregel. Echter, de verzochte vergoeding heeft geen betrekking op de zaak met het CJIB-nummer, maar op de zaak die vervolgens ten onrechte is aangevangen onder parketnummer 96-217247-21. De zaak onder dit parketnummer is ingetrokken, vanwege strijd met het ne bis in idem-beginsel. Een intrekking van een dagvaarding laat in beginsel een strafzaak niet eindigen. De officier van justitie heeft echter in raadkamer nogmaals bevestigd dat er sprake is van een administratieve fout aan de zijde van het Openbaar Ministerie en dat als de zaak op zitting zou zijn gekomen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie de enige optie zou zijn geweest. De rechtbank stelt daarom de bevestiging van de officier van justitie in raadkamer gelijk aan een sepotbeslissing. Zij acht verzoeker in deze uitzonderlijke situatie dan ook ontvankelijk in het verzoek.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 391,83is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend. In het verzoek wordt immers niet verzocht om een hogere vergoeding indien het verzoek in raadkamer zou worden behandeld.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 731.83, bestaande uit:
- € 391,83 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 340,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 731,83zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden DKW advocaten te Zierikzee, onder vermelding van “ [naam]”.
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).