ECLI:NL:RBZWB:2022:8309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-003256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, die in 1998 is geboren. Het verzoekschrift, dat op 11 februari 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding ten laste van de Staat voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, die zijn ontstaan na een sepot door de officier van justitie op 14 januari 2022. Verzoeker heeft een bedrag van € 4008,13 aan kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 680,00 gevraagd. Tijdens de behandeling in de raadkamer op 27 juni 2022 zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. R.E. Drenth, gehoord. Verzoeker is niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de kosten van rechtsbijstand onderbouwd en verdedigd.

De officier van justitie heeft betoogd dat de gedeclareerde uren onevenredig hoog zijn en heeft een lagere vergoeding van € 2244,55 voorgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de werkzaamheden van de raadsman voldoende zijn onderbouwd en dat de kosten niet onbillijk zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raadsman veel moeite heeft moeten doen om relevante feiten en omstandigheden te achterhalen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om verzoeker niet verder te vervolgen.

De rechtbank heeft daarom het verzoek tot toekenning van de schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale vergoeding is vastgesteld op € 4688,13, bestaande uit € 4008,13 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffiers, mr. A.C.L.J. en mr. M.A.E. de Kroon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/175894-21
rk-nummer: 22-003256
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 11 februari 2022 in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1998,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.E. Drenth, Duivelsbruglaan 22 te Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4008,13, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 13 januari 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 27 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein, en mr. R.E. Drenth als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat zij bij bericht van 14 januari 2022 is geseponeerd door de officier van justitie. Wegens deze strafrechtelijke vervolging heeft verzoeker kosten van rechtsbijstand moeten maken ter hoogte van € 4008,13. Verzoeker vraagt de rechtbank de kosten van rechtsbijstand alsmede de forfaitaire vergoeding inzake onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,00 te vergoeden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de inhoud, omvang en complexiteit van de zaak, het aantal gedeclareerde uren onevenredig hoog is, mede gelet op het door de raadsman gehanteerde uurtarief van € 250,00 dat veronderstelt dat de raadsman een ervaren strafrechtadvocaat is. De officier van justitie merkt daarbij op dat het een relatief eenvoudige strafzaak betreft. Redenen waarom de kosten sterk gematigd dienen te worden. De officier van justitie acht een vergoeding van € 2.244,55 ten aanzien van de rechtskundige bijstand toewijsbaar. De forfaitaire vergoeding ter zake onderhavig verzoekschrift kan worden toegewezen.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de advocaat in raadkamer aangevoerd dat uit de urenspecificatie de benodigde werkzaamheden blijken. Die werkzaamheden worden voldoende gerechtvaardigd door de problematiek in het dossier, de wijzigingen in het standpunt van het Openbaar Ministerie en het (beperkte) opgemaakte proces-verbaal van de politie. De werkzaamheden zijn voldoende gespecificeerd en onderbouwd en die hebben er uiteindelijk toe geleid dat het Openbaar Ministerie in zag dat de zaak niet bewijsbaar zou zijn.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er gronden van billijkheid aanwezig om de gevorderde kosten rechtsbijstand geheel toe te wijzen. Uit de in het verzoekschrift bijgevoegde stukken en het door de raadsman in raadkamer ingenomen standpunt leidt de rechtbank af dat de raadsman veel moeite heeft moeten doen om feiten en omstandigheden te achterhalen die in eerste instantie niet in het proces-verbaal waren opgenomen. De rechtbank heeft sterk de indruk dat het juist deze punten zijn geweest die tot de uiteindelijke conclusie hebben geleid dat verzoeker uiteindelijk niet (verder) moest worden vervolgd. Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 4008,13komt de rechtbank dan ook niet onbillijk voor en is tevens in voldoende mate onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 4688,13, bestaande uit:
- € 4008,13 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 4688,13zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Drenth Verkaart Advocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] 22-003256”.
Deze beslissing is op 11 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. en mr. M.A.E. de Kroon, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).