In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoekster, geboren in 1970. Het verzoekschrift, dat op 23 december 2021 ter griffie is ingekomen, betreft de toekenning van een schadevergoeding ten laste van de Staat voor gemaakte kosten van rechtsbijstand. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 zijn de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, verzoekster en haar advocaat, mr. L.P. Kabel, gehoord. De raadsman heeft betoogd dat het redelijk en billijk is om de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden, vooral omdat het Openbaar Ministerie ervoor heeft gekozen de strafzaak niet door te zetten, wat in het voordeel van verzoekster moet worden uitgelegd. De officier van justitie heeft uiteindelijk ingestemd met de toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand, omdat er geen omstandigheden zijn die verzoekster aan zichzelf te wijten heeft gehad die tot het ongeval hebben geleid.
De rechtbank heeft overwogen dat zij bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen, aangezien de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand, ter hoogte van € 2.191,11, voldoende zijn onderbouwd en niet onbillijk zijn. Daarnaast zijn de kosten van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt dus € 2.871,11, die zal worden overgemaakt op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden SMART Advocaten. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, G.T.A. Schuurmans-Knoop, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.