ECLI:NL:RBZWB:2022:8319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
9862373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing nakoming overeenkomst van opdracht met betrekking tot onbetaalde facturen en vervangende schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over onbetaalde facturen en vervangende schadevergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde van AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders, vorderde betaling van € 4.010,74 van gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering bestond uit onbetaalde facturen voor werkzaamheden aan een muur, schadevergoeding voor een trap en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde was niet verschenen op de mondelinge behandeling, waardoor de kantonrechter de feiten als vaststaand aannam. Eiser had in opdracht van gedaagde werkzaamheden verricht, maar gedaagde had de facturen niet betaald. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde gehouden was het gefactureerde bedrag te voldoen, maar wees de wettelijke handelsrente af omdat gedaagde niet handelde in de uitoefening van zijn beroep. De kantonrechter kende wel de wettelijke rente toe en wees de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat er geen aanmaning was verstuurd die voldeed aan de wettelijke eisen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 790,39 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9862373 \ CV EXPL 22-1373
vonnis d.d. 7 december 2022
inzake
[eiser],
wonende en zaakdoende te [plaats 1] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [naam 1] , werkzaam bij AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [plaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken;
b. de brief van 19 september 2022 namens [eiser] met aanvullende producties 7 en 8.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Ter zitting zijn verschenen de heer [eiser] , bijgestaan door mr. M. Heeren. [gedaagde] was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder enige kennisgeving aan de rechtbank, niet aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In augustus 2020 is [eiser] in opdracht van [gedaagde] gestart met het opmetselen van een muur op de erfafscheiding tussen de tuin van de woning van [gedaagde] en diens buren.
2.2
[gedaagde] heeft een deel van deze werkzaamheden uitgevoerd.
2.3
Voor deze werkzaamheden heeft [eiser] ter attentie van [gedaagde] een tweetal facturen gestuurd van elk € 1.452,00, samen bedragende € 2.904,00. Ten eerste [factuurnummer 1] met als uiterste betaaldatum 4 september 2020 en waarin onder meer staat
“geleverde werkzaamheden wk34”. Ten tweede [factuurnummer 2] met als uiterste betaaldatum 11 september 2020 en met onder meer de vermelding
“geleverde werkzaamheden wk 35”.
2.4
Bij gebreke van betaling van de facturen door [gedaagde] , heeft [eiser] zijn vordering uit handen gegeven aan AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders (hierna: AGIN). AGIN heeft [gedaagde] op 15 juni 2021 gesommeerd tot betaling van de facturen en daarnaast tot betaling van vervangende schadevergoeding voor een Altrex Taurus trap (hierna: de trap), alsmede rente en incassokosten.
2.5
Ondanks diverse betalingsherinneringen is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 4.010,74 (bestaande uit € 2.904,00 aan facturen, € 265,90 aan schadevergoeding voor de trap, € 441,99 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en € 398,85 aan wettelijke handelsrente tot 11 april 2022), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.169,90 vanaf 11 april 2022 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Hij stelt in opdracht en voor rekening van [gedaagde] stenen te hebben gemetseld. Voor het deel van de werkzaamheden dat hij daadwerkelijk heeft verricht, is een tweetal facturen verstuurd, welke [gedaagde] ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft hij de trap gebruikt. Nadat [eiser] met de werkzaamheden was gestopt, wilde hij zijn werkmaterieel bij [gedaagde] ophalen. De trap heeft hij toen niet (meer) aangetroffen. Na meermalen vruchteloos contact over het terugkrijgen van de trap, wil [eiser] nu vergoeding van de waarde daarvan, zijnde € 265,90.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist de door [eiser] gestelde omvang van de verrichte werkzaamheden en de afspraken omtrent de betaling van de werkzaamheden. Volgens [gedaagde] heeft hij immers nog een tegenvordering op een failliete BV van [eiser] , ter compensatie waarvan [eiser] de betreffende erfafscheiding zou opmetselen. Daarnaast is [eiser] meerdere keren de mogelijkheid geboden de trap op te halen, maar hiervan heeft [eiser] zelf geen gebruik gemaakt.
3.4
De standpunten van partijen komen hierna – voor zover relevant – nader aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt voorop dat hij uit het niet verschijnen van [gedaagde] op de mondelinge behandeling de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht (artikel 88 lid 2 Rv).
Facturen werkzaamheden
4.2
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij na twee weken in overleg met [gedaagde] is gestopt met de werkzaamheden en dat hij toen zo’n 8.000 stenen had gelegd. Dit laatste heeft hij onderbouwd met een foto van het door hem gemetselde gedeelte van de erfafscheiding (productie 7) en bovendien is dit niet weersproken door [gedaagde] – een gevolg van het feit dat hij niet is verschenen – zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt. Daarnaast heeft [gedaagde] , mede gelet op de nadere toelichting ter zitting van [eiser] , onvoldoende gemotiveerd betwist dat partijen een prijs van € 0,60 exclusief btw per steen waren overeengekomen. Per saldo heeft [eiser] overigens maar 4.000 stenen in rekening gebracht, zodat [gedaagde] – gelet op het voorgaande – in beginsel gehouden is om de facturen te voldoen.
4.3
De overige door [gedaagde] gevoerde verweren ontslaan hem evenmin van zijn betalingsverplichting aangezien deze – voor zover daar al een (correct) rechtsgevolg aan is verbonden – onvoldoende zijn onderbouwd. Het komt daarbij voor eigen risico van [gedaagde] dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunten ter zitting nader toe te lichten. Zo heeft [eiser] betwist dat hij, naast de facturen waarvan hij thans betaling vordert, nog een andere factuur met omschrijving
“(evenementen) promotie”aan [gedaagde] heeft gezonden. Daarnaast is het bestaan van de door [gedaagde] gestelde tegenvordering op een failliete BV van [eiser] evenmin komen vast te staan; nog daargelaten dat daarbij niet voldaan is aan de voorwaarden voor een beroep op verrekening – voor zover het verweer [gedaagde] aldus zou moeten worden begrepen – aangezien de betreffende BV een andere (rechts)persoon is dan [eiser] .
4.4
[gedaagde] is dan ook gehouden het gefactureerde bedrag van in totaal € 2.904,00 inclusief btw aan [eiser] te voldoen. Dit deel van de vordering ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Vervangende schadevergoeding trap
4.5
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op vervangende schadevergoeding bestaande uit de waarde van de trap, door hem vastgesteld op € 265,90. Niet in geschil is dat de trap toebehoort aan [eiser] , dat de trap na de werkzaamheden in kwestie bij [gedaagde] is achtergebleven en dat de trap op het moment van de mondelinge behandeling nog altijd niet terug was bij [eiser] . De kantonrechter merkt de brief van AGIN van 15 juni 2021 aan als omzettingsverklaring, aangezien daarin namens [eiser] aanspraak is gemaakt op vergoeding van de waarde van de trap. Aangezien [gedaagde] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser] onderbouwde waarde van de trap, zal dit deel van de vordering eveneens worden toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
4.6
[eiser] vordert over de hoofdsom de wettelijke handelsrente. Niet gezegd kan worden dat [gedaagde] bij het verstrekken van de opdracht om een erfafscheiding in zijn privétuin te metselen, handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Dat de facturen zijn gestuurd aan [gedaagde] doet daar niet aan af. De wettelijke handelsrente is daarom niet toewijsbaar. Wel zal de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW worden toegewezen, en wel vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele voldoening. Als moment van verzuim zal worden aangesloten bij de door [eiser] gehanteerde data, zijnde voor de facturen de dag na de betalingstermijn (5 september 2020 respectievelijk 12 september 2020) en voor de vervangende schadevergoeding 15 juni 2021 (de dag waarop de omzettingsverklaring is uitgebracht).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7
Daarnaast vordert [eiser] een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 441,99. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Dit deel van de vordering komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat aan [gedaagde] geen aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De facturen zijn weliswaar aan [gedaagde] gestuurd, maar dat laat, mede gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, onverlet dat [gedaagde] bij deze transactie niet heeft gehandeld in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf.
Proceskosten
4.8
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden in totaal begroot op € 790,39, bestaande uit:
  • € 110,39 aan explootkosten;
  • € 244,00 aan griffierecht;
  • € 436,00 (2 punten x € 218,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.169,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.452,00 vanaf 5 september 2020, over € 1.452,00 vanaf 12 september 2020 en over € 265,90 vanaf 15 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 790,39;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.