ECLI:NL:RBZWB:2022:8386
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing op verzetschrift tegen dwangbevel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan over een verzetschrift dat was ingediend door de veroordeelde tegen een dwangbevel van 25 maart 2022. Dit dwangbevel was uitgevaardigd om een verschuldigd bedrag van € 2.000,00 te verhalen op de veroordeelde, die in 2020 een geldboete van € 4.000,00 had gekregen, waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk was. De veroordeelde had geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waardoor dit onherroepelijk was geworden. De rechtbank ontving het verzetschrift op 8 april 2022 en heeft op 31 augustus 2022 een openbare raadkamer gehouden waarin de officier van justitie en een medewerker van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn gehoord. De veroordeelde was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om het verschuldigde bedrag te betalen, maar dat hij hier niet op heeft gereageerd. Het CJIB heeft aangegeven dat alle aanmaningen naar het juiste adres zijn verzonden en dat er geen bewijs is dat de veroordeelde deze aanmaningen niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd en dat het verzet van de veroordeelde ongegrond is. De rechtbank verklaart het verzetschrift ongegrond en bevestigt de geldigheid van het dwangbevel.