ECLI:NL:RBZWB:2022:839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/02/381050 FA RK 21-60
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage en verzoeken omtrent kinderbijslag in het kader van onderhoudsplicht bij samengestelde gezinnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, verzocht om de door hem te betalen kinderbijdrage voor zijn minderjarige kind [roepnaam minderjarige3] te verlagen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Alphen, verzocht om de kinderbijslag voor [roepnaam minderjarige3] volledig aan haar toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor zowel zijn eigen kinderen als voor de stiefkinderen uit zijn geregistreerd partnerschap. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 15 juni 2011 zijn gewijzigd, waardoor een herbeoordeling van de kinderbijdrage noodzakelijk was. De rechtbank heeft de kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3] vastgesteld op € 197 per maand, ingaande op de datum van de beschikking. De verzoeken van de man om de kinderbijslag gelijk te verdelen en de verzoeken van de vrouw om de volledige kinderbijslag te ontvangen, zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/381050 FA RK 21-60
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[man],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
en
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. van Alphen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 6 januari 2021 ontvangen verzoekschrift van de man met bijlagen;
- het op 30 maart 2021 ontvangen verweerschrift van de vrouw tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 28 april 2021 ontvangen verweer van de man op zelfstandig verzoek, tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 28 mei 2021 ontvangen verweer van de vrouw op zelfstandig verzoek;
- de brief van mr. van Alphen van 11 november 2021 met bijlagen;
- de brieven van mr. Segeren-Krijnen van 11 en 18 november 2021 met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2011 en het daaraan gehechte convenant en ouderschapsplan.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van [geboortedatum5] 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Na te noemen minderjarige is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 18 februari 2000 tot 20 juni 2011;
- uit hun huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, welk kind inmiddels jongmeerderjarig is;
2. [minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum2] 2002, welk kind inmiddels jongmeerderjarig is;
3. [minderjarige3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum3] 2004, welk kind nog minderjarig is.
2.2.
Bij voormelde beschikking van 15 juni 2011 is bepaald dat de man een kinderbijdrage ten behoeve van genoemde kinderen moet voldoen van € 283,33 per maand per kind. In het aan deze beschikking gehechte convenant hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de kosten van de kinderen.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat:
- de door hem te betalen kinderbijdrage ten behoeve van de minderjarige [roepnaam minderjarige3] met ingang van 1 oktober 2020 nader vast te stellen op € 36,= per maand, dan wel een lager dan het thans geldende bedrag;
- voor recht te verklaren dat de ouders van [roepnaam minderjarige3] hem overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden en dat de kinderbijslag voor [roepnaam minderjarige3] tussen partijen gelijk verdeeld zal worden uitbetaald.
3.2.
De vrouw verzoekt, samengevat, in het geval het verzoek van de man tot wijziging van de kinderbijdrage wordt toegewezen, te bepalen dat met ingang van de dag van die wijziging de kinderbijslag voor [roepnaam minderjarige3] volledig aan haar toekomt.

4.De beoordeling

De kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3]
Grondslag voor het verzoek
4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage ten behoeve van [roepnaam minderjarige3] aan dat sinds voormelde beschikking met aangehecht convenant de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In dit verband voert de man aan dat hij als gevolg van zijn geregistreerd partnerschap onderhoudsplichtig is voor de twee kinderen van zijn partner die tot zijn gezin behoren. Daarbij heeft de man toegelicht dat hij weliswaar pas onderhoudsplichtig is sinds het geregistreerd partnerschap in 2017, maar dat hij al sinds 2012 in het leven van de stiefkinderen is. De man is nu onderhoudsplichtig voor vijf kinderen, waarvan er inmiddels vier jongmeerderjarig zijn. Voorts voert de man aan dat [roepnaam minderjarige3] inmiddels gedurende de helft van de tijd bij hem verblijft (hetgeen tot voor kort ook voor [roepnaam minderjarige2] het geval was) en dat het inkomen van de vrouw is gestegen.
4.2.
De vrouw erkent dat de situatie ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen en het contact tussen de man en de kinderen is gewijzigd, maar het betreft volgens haar geen relevante wijziging op grond waarvan de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] opnieuw zou moeten worden berekend en naar beneden zou moeten worden bijgesteld. Dit omdat in het ouderschapsplan reeds uitgangspunt was dat de kinderen gedurende de helft van de tijd bij de man zouden verblijven. De omstandigheid dat de man in 2017 een geregistreerd partnerschap is aangegaan is volgens de vrouw evenmin een relevante wijziging van omstandigheden, omdat naar de mening van de vrouw geen rekening moet worden gehouden met de onderhoudsplicht van de man jegens de stiefkinderen. Het is een vrije keuze van de man om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, maar de vrouw en de kinderen mogen daar niet de dupe van worden. Temeer niet omdat de stiefkinderen twee ouders hebben met een inkomen, die in hun kosten kunnen voorzien dan wel geacht kunnen worden in hun kosten te voorzien. De man moet bij zijn beslissingen de belangen van zijn eigen kinderen laten prevaleren, althans behoort de (financiële) gevolgen daarvan zelf te dragen. Nergens blijkt uit dat het geregistreerd partnerschap voor de man financiële consequenties heeft richting zijn stiefkinderen in die zin dat hij daadwerkelijk kosten voor hen maakt. In zijn eigen berekeningen stelt de man dat hij bijna de helft van zijn draagkracht voor zijn stiefkinderen dient aan te wenden. De vrouw acht dit ronduit schrijnend en op deze wijze profiteren de ouders van de stiefkinderen hiervan in financieel opzicht. Dat kan niet de bedoeling zijn. De stiefkinderen moeten daarom geheel buiten beschouwing worden gelaten, aldus de vrouw. Ten slotte erkent de vrouw dat haar inkomen is gestegen, maar deze stijging viel voor haar tot 2017 volledig weg tegen het daaruit voortvloeiende verlies van de partneralimentatie. De vrouw zag daarom geen aanleiding om de verdeling van de kosten van de kinderen aan te passen. De inkomensstijging is bovendien niet substantieel, afgezet tegen het feit dat de man vanwege het verval van de partneralimentatie aanzienlijk meer te besteden heeft gekregen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man in 2017 een geregistreerd partnerschap is aangegaan met mevrouw [partner man] en dat de kinderen van mevrouw [partner man] , [roepnaam minderjarige4] en [roepnaam minderjarige5] , tot hun gezin behoren. Ingevolge artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de man als stiefvader onderhoudsplichtig voor deze stiefkinderen. Dat deze stiefkinderen inmiddels jongmeerderjarig zijn doet daar niet aan af, gelet op de verlengde onderhoudsplicht van artikel 1:395a BW. De rechtbank ziet, anders dan de vrouw, geen aanleiding om de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn stiefkinderen in het geheel buiten beschouwing te laten, bij de beoordeling van de grondslag tot wijziging van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] . Op grond van de huidige wetgeving staat de onderhoudsplicht van de man voor zijn stiefkinderen als zodanig vast. Weliswaar biedt de wet de mogelijkheid om bij de verdeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige ouder over de onderhoudsgerechtigde kinderen rekening te houden met de omstandigheden van het geval (artikel 1:397 lid 2 BW), maar dat leidt niet tot het op voorhand geheel buiten beschouwing laten van die onderhoudsplicht. De onderhoudsplicht van de man jegens zijn kinderen en stiefkinderen zal derhalve onderzocht moeten worden. Daar komt bij dat het inkomen van de vrouw feitelijk is gestegen, dat twee van de drie kinderen van partijen inmiddels jongmeerderjarig zijn waardoor hun behoefte is gewijzigd en dat is gebleken dat de afspraken uit het convenant ten aanzien van (in ieder geval) [roepnaam minderjarige] niet (meer) worden uitgevoerd.
4.4.
Het voorgaande maakt dat de omstandigheden sinds de beschikking en de ondertekening van het convenant zijn gewijzigd en dat de maatwerkafspraken die partijen in het convenant hebben opgenomen omtrent de kosten van de kinderen, welke afspraken een sterke onderlinge samenhang hebben, niet langer kunnen worden gehandhaafd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zich wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan die een herbeoordeling van de kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3] noodzakelijk maken.
4.5.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. Dit rekensysteem is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verzorgende ouder de volledige verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldoet en dat die verzorgende ouder in dit kader aanspraak maakt op de kinderbijslag en de toeslagen (zoals het kindgebonden budget), tenzij partijen anders overeenkomen. Ten aanzien van [roepnaam minderjarige3] is er weliswaar sprake van een co-ouderschap, maar gebleken is dat [roepnaam minderjarige3] staat ingeschreven bij de vrouw en dat partijen het niet eens zijn over een andere wijze van verdeling van de kosten van [roepnaam minderjarige3] dan bedoeld in genoemde aanbevelingen.
4.6.
Aldus gaat de rechtbank voor de herbeoordeling van de kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3] uit van de situatie dat hij zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw, dat de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten voldoet, dat de vrouw de kinderbijslag en de toeslagen ontvangt en dat de man aan de vrouw een bedrag ten titel van kinderalimentatie betaalt. Dat betekent ook dat de aanvullende afspraken van partijen uit het convenant ten aanzien van onder meer de kinderrekening komen te vervallen.
Ingangsdatum
4.7.
De man heeft verzocht de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] te verlagen met ingang van 1 oktober 2020. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de rechter behoedzaam gebruik dient te maken van de bevoegdheid om een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te wijzigen. De rechtbank overweegt voorts dat partijen lange tijd uitvoering hebben gegeven aan een specifiek systeem voor de voldoening van de kosten van de kinderen, zoals door hen is opgenomen in het convenant (met onder meer afspraken over een kinderrekening, de voldoening van dagelijkse en niet-dagelijkse kosten en de kinderbijslag). Het voorliggende verzoek tot wijziging van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] leidt ertoe dat de maatwerkafspraken van partijen komen te vervallen en dat daar een nieuw systeem voor in de plaats komt. Dit maakt dat een wijziging van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] met terugwerkende kracht zal leiden tot (complexe) verrekeningen tussen partijen over het verleden op diverse vlakken en dat de gevolgen voor de vrouw op voorhand in redelijkheid niet waren te voorzien.
4.9.
Gelet op genoemde omstandigheden acht de rechtbank een wijziging van de bijdrage met terugwerkende kracht in dit geval niet passend. Derhalve zal de rechtbank de wijziging van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] doen ingaan per de datum van de onderhavige beschikking. In het navolgende zullen dan ook de huidige financiële omstandigheden van de betrokkenen worden beoordeeld.
Behoefte kinderen van partijen
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat hun netto besteedbaar gezinsinkomen in 2011 hoger was dan € 5.000,= per maand, dat dientengevolge sprake was van de maximale behoefte volgens de tabel (€ 1.490,= per maand voor drie kinderen) en dat dit voor [roepnaam minderjarige3] , gelet op de wettelijke indexeringen, leidt tot een behoefte van € 588,= per maand.
4.11.
Omdat de draagkracht van de onderhoudsplichtigen ook verdeeld moet worden over de twee andere kinderen van partijen, is hun behoefte eveneens van belang. Ten aanzien van [roepnaam minderjarige] zijn partijen het er ter zitting over eens geworden dat kan worden uitgegaan van het bedrag dat partijen feitelijk aan [roepnaam minderjarige] voldoen, te weten ieder € 175,= per maand. Voor [roepnaam minderjarige2] zoeken partijen voor de bepaling van de behoefte aansluiting bij de WSF-norm verminderd met de woonkostencomponent. Blijkens genoemde aanbevelingen bedraagt de WSF-norm voor een WO-student € 1.101,84 per maand. Verminderd met de woonkostencomponent ad € 235,= per maand leidt dit tot een behoefte van [roepnaam minderjarige2] van afgerond € 867,= per maand.
4.12.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van [roepnaam minderjarige3] (en de andere kinderen) becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht vrouw
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een NBI heeft van € 3.620,= per maand en dat haar draagkracht conform de formule € 1.074,= per maand bedraagt.
Draagkracht man
4.14.
Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens.
4.15.
Blijkens de recente salarisspecificaties heeft de man een inkomen van € 8.635,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag.
4.16.
Partijen zijn het er over eens dat voorts rekening moet worden gehouden met de door de man ontvangen bonus, maar zij verschillen van mening over de hoogte daarvan. De vrouw gaat uit van een bonus van € 17.984,= bruto per jaar. Zij heeft aangevoerd dat de door de man in 2020 ontvangen bonus niet representatief is, omdat deze bonus ziet op het jaar 2019 en de man pas in maart 2019 bij deze werkgever is gestart. Wat haar betreft dient daarom uitgegaan te worden van de bonus over 2020 (ontvangen in 2021), zijnde het eerste volledige jaar waarin de man voor deze werkgever werkzaam is. De man voert een bonus op van € 12.143,= bruto per jaar en is daarbij naar eigen zeggen uitgegaan van het gemiddelde van de door hem ontvangen bonussen. Ter zitting heeft de man aangegeven dat de hoogte van de bonus afhankelijk is van zowel het bedrijfsresultaat als persoonlijk resultaat.
4.17.
De rechtbank overweegt dat algemeen bekend is dat bonussen fluctueren en van meerdere omstandigheden afhankelijk zijn. Het ligt derhalve in de rede om uit te gaan van een gemiddelde van de door de man ontvangen bonussen, waarbij de bonus over 2019 wel geëxtrapoleerd dient te worden naar een geheel jaar. De rechtbank beschikt echter niet over de gegevens om de hoogte van de door de man ontvangen bonussen te verifiëren en genoemde berekening te maken. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om in redelijkheid uit te gaan van een gemiddelde bonus van € 15.000,= bruto per jaar.
4.18.
De rechtbank houdt verder rekening met de van toepassing zijnde (pensioen)premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting, maar deze kortingen zijn gelet op de hoogte van het inkomen van de man nihil) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 5.767,= per maand. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 2.126,= per maand.
Onderhoudsplicht man voor stiefkinderen
4.19.
Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, is de man als stiefvader mede onderhoudsplichtig voor [roepnaam minderjarige4] (geboren [geboortedatum4] 2002) en [roepnaam minderjarige5] (geboren [geboortedatum5] 2003) en dient zijn onderhoudsplicht nader onderzocht te worden ten behoeve van de herberekening van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] . Daarvoor dient allereerst inzage te bestaan in de behoefte van de stiefkinderen en de draagkracht van hun ouders, zijnde mevrouw [partner man] en de heer [ex-partner vriendin man] .
4.20.
Partijen zijn het erover eens dat voor de behoefte van [roepnaam minderjarige4] (19 jaar, HBO-student thuiswonend) aansluiting kan worden gezocht bij de WSF-norm en dat op basis daarvan zijn behoefte € 841,= per maand bedraagt.
4.21.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de behoefte van [roepnaam minderjarige5] (18 jaar, MBO-student thuiswonend) op basis van de WSF-norm € 622,= per maand bedraagt.
4.22.
Voor de vaststelling van het NBI en de draagkracht van mevrouw [partner man] gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens.
4.23.
De man voert in zijn berekening (productie 11L) een inkomen op van € 3.051,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en een gratificatie, hetgeen leidt tot een NBI van € 2.566,= per maand. Ter zitting heeft de man echter gesteld dat mevrouw [partner man] minder is gaan werken, zodat zij wat vaker thuis kan zijn. Zij hebben hiervoor gekozen omdat de man meer is gaan werken en in zijn nieuwe functie vaker in het buitenland is. De vrouw stelt zich op het standpunt dat mevrouw [partner man] fulltime kan gaan werken, zoals zij zelf ook doet.
4.24.
De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling. De vrouw is na de scheiding van de man fulltime gaan werken. Gelet op de leeftijd van [roepnaam minderjarige4] en [roepnaam minderjarige5] moet mevrouw [partner man] eveneens in staat worden geacht om fulltime te gaan werken. Niet gebleken is van redenen waarom zij daar niet toe in staat zou zijn. Het staat mevrouw [partner man] uiteraard vrij om parttime te werken, maar in het kader van de verdeling van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen om in de kosten van [roepnaam minderjarige4] en [roepnaam minderjarige5] te voorzien gaat de rechtbank in redelijkheid uit van de volledige verdiencapaciteit van mevrouw [partner man] .
4.25.
Blijkens de overgelegde salarisspecificaties van mevrouw [partner man] (productie 13) bedraagt haar normsalaris (fulltime salaris) € 4.429,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en gratificatie van € 4.429,= bruto.
4.26.
De rechtbank houdt verder rekening met de van toepassing zijnde (pensioen)premies (geëxtrapoleerd naar een fulltime salaris) en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van mevrouw [partner man] op een bedrag ter hoogte van € 3.331,= per maand. De draagkracht van mevrouw [partner man] is dan volgens de formule € 932,= per maand.
4.27.
Tussen partijen is blijkens het gestelde ter zitting niet in geschil dat het jaarinkomen van de heer [ex-partner vriendin man] € 43.302,= bruto bedraagt. De rechtbank zal derhalve de berekening van de man (productie 11M) volgen en uitgaan van een NBI van de heer [ex-partner vriendin man] van
€ 2.708,= per maand en een draagkracht van € 627,= per maand.
4.28.
Vervolgens dient beoordeeld te worden in welke verhouding de onderhoudsplichtigen (mevrouw [partner man] , de heer [ex-partner vriendin man] en de man) in de kosten van [roepnaam minderjarige4] en [roepnaam minderjarige5] dienen te voorzien. Wanneer de onderhoudsplicht van de stiefouder samenvalt met die van de ouder(s) van het kind, zijn hun verplichtingen in beginsel van gelijke rang. Uit vaste rechtspraak volgt dat in een dergelijk geval op grond van artikel 1:397 lid 2 BW geldt dat de omvang van ieders onderhoudsverplichting afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder(s) en het kind in het algemeen een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder(s) en de stiefouder en de feitelijke verhouding van elk van de onderhoudsplichtigen tot het kind.
4.29.
Uit het voorgaande volgt dat de stiefkinderen een gezamenlijke behoefte hebben van
€ 1.463,= per maand en dat de ouders van deze kinderen, mevrouw [partner man] en de heer [ex-partner vriendin man] , tezamen voldoende draagkracht hebben om volledig in deze kosten te voorzien. Wanneer het aandeel van de drie onderhoudsplichtigen in de kosten van de stiefkinderen naar rato van hun draagkracht zou worden vastgesteld, dan zou dat betekenen dat het grootste deel van de behoefte van de stiefkinderen voor rekening van de man zou komen, omdat hij een veel hoger inkomen genereert dan mevrouw [partner man] en de heer [ex-partner vriendin man] .
Tegelijkertijd zou dat tot gevolg hebben dat het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van partijen zou dalen. Dit acht de rechtbank geen redelijke verdeling, gelet op genoemde omstandigheden. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval voor de berekening van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] geen rekening te houden met enig aandeel van de man in de kosten van zijn stiefkinderen. Dit betekent dat de volledige draagkracht van de man in de verdeling van de kosten van de kinderen van partijen wordt betrokken. Het staat de man vrij om alsnog bij te dragen in de kosten van zijn stiefkinderen uit zijn vrije ruimte dan wel de draagkracht die resteert na voldoening van de kosten van de kinderen van partijen.
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
4.30.
De kosten van de kinderen van partijen worden vervolgens tussen partijen verdeeld naar rato van ieders draagkracht. De draagkracht van de man bedraagt € 2.126,= per maand en de draagkracht van de vrouw € 1.074,= per maand. Omdat tussen partijen vaststaat dat zij ieder feitelijk € 175,= per maand aan [roepnaam minderjarige] voldoen, zal de rechtbank dit bedrag op hun draagkracht in mindering brengen. Aldus resteert voor [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige3] een draagkracht van de man van € 1.951,= per maand en een draagkracht van de vrouw van € 899,= per maand.
4.31.
Vergelijking van voormelde draagkracht brengt mee dat de man met een deel van (afgerond) 68% en de vrouw met een deel van (afgerond) 32% dient bij te dragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van [roepnaam minderjarige2] en [roepnaam minderjarige3] . Het aandeel van de man bedraagt dus € 594,= per maand voor [roepnaam minderjarige2] en € 403,= per maand voor [roepnaam minderjarige3] .
4.32.
Partijen zijn het eens over toepassing van een zorgkorting ten behoeve van [roepnaam minderjarige3] van 35%. Nu de behoefte van [roepnaam minderjarige3] € 588,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 206,= per maand. Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3] aan de vrouw dient te betalen € 197,= per maand.
4.33.
Het aandeel van de man in de kosten van [roepnaam minderjarige2] is hiervoor becijferd op € 594,= per maand. Er ligt geen verzoek aan de rechtbank voor tot wijziging van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige2] . De man en [roepnaam minderjarige2] zijn echter overeengekomen dat de man de door de rechtbank becijferde bijdrage aan [roepnaam minderjarige2] gaat betalen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de man genoemde bijdrage daadwerkelijk aan [roepnaam minderjarige2] zal voldoen.
4.34.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Verzoeken omtrent kinderbijslag
4.35.
Beide partijen hebben verzoeken geformuleerd omtrent de kinderbijslag. De man wenst te bereiken dat de kinderbijslag voor [roepnaam minderjarige3] tussen partijen gelijk verdeeld zal worden uitbetaald, terwijl de vrouw wil dat de kinderbijslag voor [roepnaam minderjarige3] volledig aan haar toekomt vanaf het moment dat de kinderbijdrage voor [roepnaam minderjarige3] wordt gewijzigd.
4.36.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat voor de herbeoordeling van de bijdrage voor [roepnaam minderjarige3] is uitgegaan van het rekensysteem zoals neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. Dat houdt in het onderhavige geval in dat is uitgegaan van de situatie dat [roepnaam minderjarige3] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw, dat de vrouw de financieel verzorgende ouder is en derhalve alle verblijfsoverstijgende kosten voldoet en dat de aanvullende afspraken van partijen uit het convenant komen te vervallen. Daarbij heeft de vaststelling van de behoefte van [roepnaam minderjarige3] plaatsgevonden op basis van de tabellen zoals opgenomen in genoemde aanbevelingen en de in die tabellen genoemde kosten zijn reeds verminderd met de kinderbijslag. Dit betekent dat bij de vaststelling van het aandeel van partijen in de behoefte van [roepnaam minderjarige3] rekening is gehouden met de kosten van [roepnaam minderjarige3]
na aftrek van de kinderbijslag. Omdat de totale kosten van [roepnaam minderjarige3] voor rekening van de vrouw komen, dient zij te beschikken over het volledige bedrag van de kinderbijslag. Indien de man een deel van de kinderbijslag zou ontvangen, draagt hij minder dan zijn eigen aandeel in de kosten van de kinderen en draagt de vrouw meer dan zij zou moeten dragen.
4.37.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van de man zal worden afgewezen. Het is echter niet aan de rechtbank om te bepalen aan wie de SVB de kinderbijslag uitkeert. Het verzoek van de vrouw is om die reden niet toewijsbaar. Indien de vrouw daadwerkelijk wil realiseren dat zij de volledige kinderbijslag gaat ontvangen dan zal zij hierover in contact met de SVB moeten treden. De rechtbank gaat er, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, vanuit dat de man daar zo nodig zijn medewerking aan zal verlenen.
4.38.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormelde beschikking van 15 juni 2011 en het daaraan gehechte convenant en ouderschapsplan als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige3] , geboren te [X] op [geboortedatum3] 2004, met ingang van heden nader wordt vastgesteld op € 197,= (honderdzevenennegentig euro) per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
BL

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.