ECLI:NL:RBZWB:2022:8404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C-02-369425 FA RK 20-1038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Graaf
  • R. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderverstoting en de gevolgen voor de omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], tussen zijn ouders, de man en de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ouderverstoting, ook wel aangeduid als Parental Alienation (PA). De rechtbank heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op deze vaststelling en om aan te geven welke gevolgen zij hieraan willen verbinden. De zaak is behandeld in het Team Familie- en Jeugdrecht in Breda, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken om de rechtbank te adviseren over het verzoek.

De rechtbank heeft een uitgebreid ouderschapsonderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat de relatie tussen de man en [minderjarige] tot oktober 2019 goed was, maar dat deze relatie sindsdien ernstig is verslechterd. De vrouw heeft aangifte gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de man, wat door de man ten stelligste wordt ontkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor deze beschuldigingen en dat de man niet is vervolgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw onverwerkte negatieve gevoelens jegens de man heeft, wat bijdraagt aan de afkeer van [minderjarige] ten opzichte van zijn vader.

De rechtbank heeft de ouders de mogelijkheid geboden om te reageren op de vaststelling van ouderverstoting en om te bespreken welke stappen zij willen ondernemen om de situatie te verbeteren. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 26 april 2022, in afwachting van de schriftelijke reacties van de advocaten van beide partijen. De rechtbank heeft zich voorbehouden om verdere beslissingen te nemen, waaronder de verzoeken tot wijziging van de kinderalimentatie en de kosten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/369425 FA RK 20-1038
datum uitspraak: 12 april 2022
nadere beschikking
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.J.D. Kentie te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 29 juli 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 12 oktober 2021 ontvangen aanvullende verzoekschrift tot wijziging kinderalimentatie van mr. Kentie, met bijlagen;
- het op 1 februari 2022 ontvangen verweerschrift (op het aanvullende verzoek tot wijziging kinderalimentatie) van mr. Korver, met bijlagen;
- de brieven van mr. Kentie van 22 juli 2021, 10 november 2021, 13 december 2021 en 28 januari 2022, met bijlagen;
- de brief van mr. Korver van 6 september 2021;
- het op 26 januari 2022 ontvangen deskundigenbericht.
1.2
De verzoeken zijn met gesloten deuren mondeling behandeld op 11 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Kentie,
- de vrouw, bijgestaan door mr. Korver,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- mr. dr. [deskundige 1].
1.3
Op 1 februari 2022 heeft het kindgesprek met [minderjarige] plaatsgevonden.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 29 juli 2020 heeft de rechtbank mr. drs. [deskundige 2] en mr. dr. [deskundige 1] benoemd tot deskundigen. De rechtbank heeft daarbij deze deskundigen gelast een deskundigenonderzoek te doen ter beantwoording van de navolgende vraagpunten:
I. De scheidingsmelding
a. Hebben partijen voorafgaand aan de daadwerkelijke scheiding met elkaar op de juiste wijze de reden van de scheiding besproken? Zo nee, is de scheidingsmelding alsnog een onderdeel geweest van de mediation?
b. Zijn partijen na de scheidingsmelding in staat geweest om de emoties los te laten en de te treffen regelingen rondom het ouderschap zakelijk te benaderen.
II. De zorgverdeling
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar op ouderniveau, in het bijzonder: Is er een patroon herkenbaar in de wijze waarop zij met elkaar omgaan, onderkennen zij het eigen aandeel in het ontstaan en het voortbestaan van dit patroon en is deze omgang vatbaar gebleken voor verbetering en vatbaar voor (verdere) verbetering?
b. Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd dat [minderjarige] buiten de strijd van de ouders blijft en dat hij geen last heeft van de communicatie op ouderniveau?
c. Hebben ouders hulp nodig bij het verbeteren van hun communicatie en welke hulp is voor hen geschikt?
d. Hoe is de relatie van [minderjarige] met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds met beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
e. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
f. Waaraan moet de opvoedingssituatie van [minderjarige] voldoen, gelet op zijn behoefte en belangen?
g. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van [minderjarige] ? In hoeverre voelt [minderjarige] zich vrij om naar de man te gaan als bij de vrouw verblijft en andersom: zijn er loyaliteitsproblemen dan wel andere belemmeringen voor hem.
h. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met [minderjarige] ? Hoe was de zorgsituatie tijdens (de relatie en) samenwoning en hoe stellen partijen zich de ideale situatie in de toekomst voor? Op welke wijze kunnen de huidige problemen worden opgelost of verminderd en zijn partijen in staat om het ouderschap voor de toekomst in te vullen?
i. Wat betekent dit voor de omgang van [minderjarige] met ieder van de ouders indien sprake zou zijn van een min of meer gelijkwaardige zorgregeling dan wel, indien van dergelijke gelijkwaardigheid geen sprake zal zijn, voor de omgang van [minderjarige] met de ouder die hem niet dagelijks verzorgd.
j. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn (met betrekking tot de veiligheid, ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] )?
k. Wat zijn de bevindingen van de op grond van de Jeugdwet en via de huisarts ingeschakelde deskundige, althans de psycholoog, die is ingeschakeld voor [minderjarige] , namelijk drs. [psycholoog] over de situatie van [minderjarige] ?
De rechtbank heeft bepaald dat het voorschot voor het deskundigenonderzoek vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komt. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het uitgangspunt is dat het honorarium van de deskundigen door ieder van partijen voor de helft wordt gedragen.
2.2
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de man, primair, tot nakoming van de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 26 september 2019 op straffe van een dwangsom dan wel, subsidiair, een begeleide omgangsregeling vast te stellen op straffe van een passend dwangmiddel. Alsmede de vrouw te verplichten mee te werken aan alle door het CJG en/of andere jeugdhulpverleningsinstanties verzochte c.q. voorgestelde begeleiding, zoals ambulante begeleiding in de thuissituatie, PMT, systeemtherapie en of andere interventies en de vrouw te verplichten de man te informeren en te consulteren over alle relevante zaken in het leven van [minderjarige] , zoals zijn gezondheid, schoolsituatie, etc.
De man heeft tevens verzocht om een gelijkwaardige zorgverdeling tussen de ouders voor [minderjarige] vast te stellen, althans (voorwaardelijk) voor zover de situatie van [minderjarige] bij zijn moeder niet gezond is voor hem en hij blijkt te worden bedreigd in zijn ontwikkeling, het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen in die zin, dat [minderjarige] met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum zijn hoofdverblijf zal hebben bij de man, eveneens met het vaststellen van een contactregeling tussen [minderjarige] en zijn moeder.
2.3
Bij wijze van aanvullend verzoek heeft de man verzocht de eerder tussen partijen gemaakte afspraak over de kinderalimentatie voor [minderjarige] te wijzigen en te bepalen (al dan niet als onderdeel van het nieuwe ouderschapsplan), dat de man voortaan volgens de wettelijke maatstaven een bijdrage zal voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van (afhankelijk van de draagkracht van de vrouw) minimaal € 535,50 per maand en maximaal € 1.071,= per maand met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift.
De bijdrage uit het oude ouderschapsplan is een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bovendien zijn de omstandigheden sinds de totstandkoming zodanig gewijzigd, dat er ook uit dien hoofde aanleiding is om de bijdrage die de man aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige] betaalt, te wijzigen.
2.4
Op 26 januari 2022 heeft de rechtbank het deskundigenbericht ontvangen. Dit betreft een uitgebreid rapport dat heeft geleid tot beantwoording, voor zover mogelijk, van de vragen zoals die bij beschikking van 29 juli 2020 aan de deskundigen zijn voorgelegd.
Uit het ouderschapsonderzoek blijkt volgens de deskundigen dat de verhouding tussen partijen ten tijde van de scheidingsmelding al ernstig was verstoord. Dit heeft met name te maken met een incident rond de hond van de vrouw. De verhalen van de ouders rondom dit incident staan lijnrecht tegenover elkaar en zij houden ieder vast aan hun eigen versie van het verhaal. Na de echtscheiding wilde de vrouw geen face-to-face contact meer met de man, met name omdat hij zijn excuses niet aan wilde bieden voor het incident met haar hond. De man ontkent dat incident. Daarom wilde hij zijn excuses niet aanbieden voor iets wat hij niet heeft gedaan. De man had graag wel het face-to-face contact met de vrouw behouden, maar hij kon niet anders dan de vrouw volgen. De ouders communiceren op dit moment op zakelijke wijze en via schrift met elkaar over [minderjarige] . Volgens de vrouw is dit voor haar de beste manier om haar grenzen te bewaken. De relatie tussen partijen is nog verder onder druk komen te staan nadat de vrouw stelt van [minderjarige] signalen te hebben ontvangen over seksueel grensoverschrijdend gedrag door de man bij [minderjarige] . De vrouw heeft hier uiteindelijk ook aangifte van gedaan. De man ontkent alle beschuldigingen.
Blijkens het deskundigenbericht is de vrouw van mening dat er geen strijd is tussen partijen en dat [minderjarige] geen last heeft van de manier waarop partijen met elkaar communiceren. De man denkt - eveneens volgens het deskundigenrapport - daarentegen dat [minderjarige] wel degelijk last heeft van de wijze waarop partijen met elkaar communiceren. Gedurende het ouderschapsonderzoek hebben de deskundigen met partijen gezocht naar begrip en erkenning bij partijen voor elkaars verhaal en beleving en om zo te komen tot een opening voor verbinding tussen hen als ouders. De man wil graag tot verbetering van de situatie komen en heeft daarvoor ook hulpverlening ingeschakeld. De vrouw ziet geen noodzaak voor verbetering of hulpverlening. Voor de vrouw zijn de uitkomsten van de therapie van [minderjarige] bepalend voor eventuele andere hulpverlening voor [minderjarige] , dan wel voor partijen. De therapeut van [minderjarige] , mevrouw [therapeut] , heeft bevestigd dat [minderjarige] een goede band heeft met de vrouw en haar lijkt te zien als zijn veilige haven. Op dit moment zorgt het onderwerp vader voor spanning bij [minderjarige] en dit zorgt voor ontregeling. Traumatische herinneringen lijken in de weg te staan aan het contact tussen [minderjarige] en de man, aldus de therapeut.
Uit het ouderschapsonderzoek blijkt dat partijen lijnrecht tegenover elkaar zijn blijven staan. Voor de vrouw is het de vraag hoe [minderjarige] op een veilige manier contact kan hebben met de man. Hervatting van het contact tussen [minderjarige] en de man is voor de vrouw afhankelijk van de uitkomsten van de therapie van [minderjarige] en de adviezen van de therapeut van [minderjarige] hierover. Voor de man is het de vraag in hoeverre de trauma’s en emoties van de vrouw van invloed zijn op de houding van [minderjarige] ten opzichte van hem. Het simpelweg afwachten van de uitkomsten van de therapie van [minderjarige] is voor de man onvoldoende.
2.5
Op 1 februari 2022 heeft de rechtbank namens de vrouw een verweerschrift ontvangen dat ziet op het aanvullende verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen. Het ouderschapsonderzoek ziet op het belang van [minderjarige] en de antwoorden kunnen van belang zijn voor het vaststellen van enige omgangsregeling. De vragen die aan de deskundigen zijn gesteld zien niet op de financiële situatie van partijen.
De man voert aan dat de destijds overeengekomen bijdrage aanzienlijk hoger is dan hij volgens de wettelijke maatstaven en de TREMA-normen moest betalen. Hij is van mening dat de overeenkomst tot stand is gekomen met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw stelt echter dat partijen destijds nauwkeurig en bewust het ouderschapsplan hebben opgesteld. Artikel 1:401 lid 5 BW bepaalt dat een overeenkomst betreffende een bijdrage in het levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken indien zij is aangegaan met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bij partneralimentatie vindt deze bepaling geen toepassing als partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Ter discussie staat de vraag of dit ook het geval is bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie. De kinderalimentatie moet ten minste voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het betekent dat wel ten gunste van [minderjarige] mag worden afgeweken van die wettelijke maatstaven. De vrouw is van mening dat de man geen beroep kan doen op artikel 1:401 lid 5 BW noch op enig wilsgebrek.
2.6
Door en namens de man is bij brief van 28 januari 2022 bericht dat het ouderschapsonderzoek de man niet heeft gebracht wat hij had gehoopt. Hij heeft zich verdiept in het Adviesrapport Expert Team Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek van januari 2021. De man hoopt, dat via regie van de rechtbank, partijen komen tot de juiste en passende systematische interventie en hulp in deze complexe problematiek. Bovenal heeft de man de wens dat [minderjarige] hier goed en evenwichtig uitkomt en onbelast en vrij kan zijn en zich heen en weer kan bewegen tussen beide ouders.
Mondelinge behandeling 11 maart 2022
2.7
Door en namens de man is herhaald dat het ouderschapsonderzoek niet heeft gebracht wat de man had gehoopt. De dynamiek tussen partijen is niet helder in beeld gebracht en de trauma’s zijn niet benoemd. De man hoopt dat de rechtbank nog mogelijkheden ziet om tot een verbetering van de situatie te komen. De man wil graag meewerken aan ieder vorm van hulpverlening. In de visie van de man is er sprake van ouderverstoting. Hij ziet in dat contactherstel met onmiddellijke ingang niet mogelijk is, maar vraagt de rechtbank of er mogelijkheden zijn voor interventies om [minderjarige] te helpen. Het belang van [minderjarige] staat voor de man voorop. Hij vraagt zich wel af of de huidige therapeut van [minderjarige] deskundig genoeg is om [minderjarige] te begeleiden. Zij heeft wel een vertrouwensband opgebouwd met [minderjarige] en dat vindt de man heel belangrijk.
Ten aanzien van de kinderalimentatie stelt de man dat partijen hier destijds afspraken over hebben gemaakt. Partijen zijn tot het bedrag gekomen om ervoor te zorgen dat de vrouw met [minderjarige] in Ulvenhout kon blijven wonen en [minderjarige] naar dezelfde school kon blijven gaan. Partijen hadden advies in kunnen winnen, maar hebben dat niet gedaan. Volgens de man hebben partijen zich onbewust niet aan de wettelijke maatstaven gehouden. De vrouw en [minderjarige] zijn inmiddels verhuisd en de woning waar zij thans wonen is (deels) betaald door de partner van de vrouw. De man wil graag kijken naar de behoefte van [minderjarige] en het stukje verkapte partneralimentatie laten vervallen.
Ten aanzien van de kosten van de deskundigen verzoekt de man deze kosten geheel dan wel gedeeltelijk ten laste van ’s Rijks kas te laten komen. Indien de rechtbank partijen zal veroordelen in de kosten van de deskundigen verzoekt de man de laatste begroting van de deskundigen waarvoor nog geen goedkeuring is gegeven, niet mee te nemen. De kosten dienen dan gelijk tussen partijen te worden verdeeld.
2.8
Door en namens de vrouw wordt bezwaar gemaakt tegen de verzoeken van de man. Zij is van mening dat er geen sprake is van ouderverstoting. De deskundigen zijn ook niet tot die conclusie gekomen. Zolang de man de vrouw dit verwijt blijft maken, wordt het moeilijk om het gesprek met elkaar aan te gaan.
Volgens de vrouw gaat het goed met [minderjarige] . Hij doet het goed op school en krijgt wekelijks EMDR-therapie om zijn trauma’s te verwerken. De vrouw heeft in het verleden een beklagprocedure opgestart tegen het niet vervolgen/voortzetten van vervolging van de man door het Openbaar Ministerie (procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering) inzake het seksueel grensoverschrijdend gedrag. Nadien heeft de vrouw deze procedure ingetrokken om de situatie niet verder op scherp te zetten. Er zijn geen aanwijzingen om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. De vrouw verzoekt te bepalen dat de omgang tussen de man en [minderjarige] voor een periode van twee jaar wordt ontzegd, dit om rust voor [minderjarige] te creëren. [minderjarige] geeft consistent en tegenover meerdere personen, waaronder zijn therapeut en de deskundigen van het ouderschapsonderzoek, aan dat hij op dit moment geen contact wil met de man. Mocht [minderjarige] in de toekomst aangeven dat hij wel weer contact met de man wenst dan is de vrouw bereid [minderjarige] daarin te ondersteunen en te begeleiden. De vrouw stelt dat het advies van de therapeut, inhoudende dat op dit moment traumatische herinneringen in de weg lijken te staan aan het contact tussen [minderjarige] en de man, leidend dient te zijn. Het afdwingen van contact zal enkel contraproductief werken en een grote belasting opleveren voor [minderjarige] . De onderhavige procedure zorgt voor veel spanningen bij [minderjarige] en dit maakt dat de vrouw het in het belang van [minderjarige] vindt wanneer het contact tussen de man en [minderjarige] voor een bepaalde periode wordt ontzegd. Ook de vrouw zal er alles aan doen om uiteindelijk tot contactherstel tussen de man en [minderjarige] te komen. Voor nu is er rust nodig, zowel voor [minderjarige] als voor de vrouw.
Eveneens verzoekt de vrouw het verzoek van de man betreffende de kinderalimentatie af te wijzen. Partijen hebben overleg gehad over het te betalen bedrag aan kinderalimentatie van de man aan de vrouw. Er is destijds op zorgvuldige wijze een ouderschapsplan opgesteld en partijen zijn bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. De man heeft informatie ingewonnen, met name via internet, en ouders wisten dat de bijdrage bovenwettelijk was.
De gronden voor de wijziging zijn volgens de vrouw onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de man niet aangetoond dat er sprake is van een dusdanige wijziging in zijn inkomen dat hij niet langer het overeengekomen maandbedrag kan voldoen.
Ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek verzoekt de vrouw om de kosten primair ten laste van ’s Rijks kas te laten komen. Indien de rechtbank toch tot een kostenveroordeling komt verzoekt de vrouw het deel van de begroting van de deskundigen dat nog niet aan de rechtbank is voorgelegd, niet mee te nemen en de kosten tussen partijen te verdelen naar draagkracht.
2.9
Tijdens de mondelinge behandeling is mr. [deskundige 1] , één van de deskundigen, verschenen om het verloop van het ouderschapsonderzoek en de resultaten nader toe te lichten. Zij stelt dat het de vraag is of [minderjarige] geen contact wil met de man vanwege seksueel misbruik of dat er sprake is van ouderverstoting door het toedoen van de vrouw. Het ouderschapsonderzoek is logisch verlopen, maar er zijn complicaties ontstaan door de zogenoemde artikel 12 procedure die de vrouw is gestart en het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie. De therapeut van [minderjarige] is altijd duidelijk geweest dat zij er is voor [minderjarige] . Het doel van de therapie is dat het beter met [minderjarige] gaat, pas daarna kan er indien mogelijk contactherstel volgen.
Mr. [deskundige 1] heeft samen met mr. [deskundige 1] het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) benaderd om te vragen of in deze zaak een systematische aanpak tot de mogelijkheden behoort. De verwachting is echter niet dat dit gaat werken, zolang partijen lijnrecht tegenover elkaar staan.
2.1
Namens de Raad wordt aangevoerd dat zij zich ernstige zorgen maakt over [minderjarige] . Hij heeft inmiddels al twee jaar geen contact meer met de man. Rust is in deze situatie een schijnveiligheid. De Raad heeft echter ook geen oplossing. De Raad vindt het belangrijk dat de therapie van [minderjarige] wordt voortgezet. De Raad overweegt om een beschermingsonderzoek te starten.
2.11
De mondelinge behandeling is korte duur onderbroken om partijen zich te laten beraden op het voorstel van de rechtbank om voor beide partijen afzonderlijk een behandeling te starten, waarbij [minderjarige] niet zal worden betrokken. De behandelaars van beide partijen hebben dan onderling contact met elkaar en zullen bekijken of op termijn een systematische aanpak mogelijk is.
In reactie hierop heeft de man aangegeven dat hij alles wil doen wat nodig is. Hij is dus ook bereid om aan zo’n behandeling mee te werken. De vrouw maakt wel bezwaar tegen behandeling. Zij heeft tot nu toe overal aan meegewerkt en zij wil nu rust voor [minderjarige] en ook voor zich zelf. De vrouw ziet niet dat er bij haar een probleem ligt.

3.Het oordeel van de rechtbank

3.1
Vast staat dat [minderjarige] vanaf de beëindiging van de relatie van partijen contact met de man heeft gehad volgens een door partijen overeengekomen contactregeling, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal in de twee weken van vrijdag tot zondag bij de man verbleef en elke maandag na school tot 17.00 uur. In december 2018 heeft [minderjarige] een brief gestuurd naar de kinderrechter omdat hij liever nog maar één nacht bij de man bleef overnachten. Op dat moment sliep [minderjarige] ook nog maar één nacht bij de man in het weekend. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 februari 2019 drs. [curator] tot bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator heeft verslag uitgebracht en geadviseerd de contactregeling tussen [minderjarige] en de man niet te wijzigen aangezien de band tussen [minderjarige] en de man goed was en [minderjarige] op zijn gemak is bij de man. Bij beschikking van 26 september 2019 heeft de rechtbank de tijdens de mondelinge behandeling tussen partijen overeengekomen contactregeling vastgesteld. Partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige] wekelijks op donderdag na school tot 17.00 uur bij de man verblijft en eenmaal in de twee weken van vrijdag tot zondag. Al medio oktober 2019 is deze regeling gestopt en sindsdien heeft de man geen contact meer gehad met [minderjarige] .
3.2
De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen de man en [minderjarige] tot in (oktober) 2019 nog goed was, zoals onder andere blijkt uit het rapport van de bijzondere curator van 10 juni 2019 en de verklaring van de man over het laatste contact met [minderjarige] . In oktober 2019 is er sprake van een acute verslechtering van de band tussen de man en [minderjarige] . De vrouw heeft aangifte gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de man ten opzichte van [minderjarige] . Deze aantijgingen werden en worden door de man ten stelligste ontkend. Buiten de signalen die de vrouw van [minderjarige] heeft gekregen, zijn er geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. De man is hiervoor niet vervolgd en de door de vrouw gestarte artikel 12 procedure is inmiddels ook door haar ingetrokken.
Het ontbreekt daarnaast aan aanwijzingen op welke wijze de man heeft bijgedragen aan het verslechteren van de band tussen hem en [minderjarige] . Daar tegenover constateert de rechtbank dat er bij de vrouw (nog steeds) onverwerkte negatieve gevoelens aanwezig zijn jegens de man. De vrouw is ook niet bereid om aan zichzelf te werken, omdat zij hiertoe de noodzaak niet ziet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij nog verklaard dat het probleem niet bij haar ligt en dat zij rust wil voor [minderjarige] en haarzelf.
3.3
Op verzoek van beide partijen en aan de hand van de door de advocaten van partijen geformuleerde vragen, heeft er een (uitgebreid) ouderschapsonderzoek plaatsgevonden. Ook dit traject heeft er niet toe geleid dat het contact tussen de man en [minderjarige] is hersteld of de verstandhouding tussen partijen is verbeterd.
3.4
In deze zaak is [minderjarige] in toenemende mate een afkeer jegens de man gaan vertonen.
De rechtbank stelt zich de vraag of hier sprake kan zijn van ouderverstoting, in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting en complexe omgangsproblematiek aangeduid als: Parental Alienation (PA). Er kan sprake zijn van
pure PAwanneer één ouder het kind beïnvloedt in zijn cognities en emoties en de andere ouder dat niet doet. Ook kan sprake zijn van een
gemengde vorm van PA: beide ouders beïnvloeden de cognities en emoties van het kind jegens de andere ouder – soms evenveel, soms de één wat minder dan de ander.
3.5
Onder ‘motivatie van het kind’ pag. 123 van het visiedocument, bijlage 1 bij voornoemd rapport, staan 11 mogelijke oorzaken, die PA kunnen uitsluiten beschreven die echter ook tot gevolg kunnen hebben dat een kind een ouder niet (meer) wil zien.
Hierna volgen die 11 oorzaken:
1. een eenzijdige interpretatie van de situatie, bijvoorbeeld als gevolg van een slechte scheidingsmelding, waardoor één ouder de schuld krijgt van alle spanningen;
2. het lastig vinden om steeds van het ene huis naar het andere huis te moeten ‘verhuizen’, spullen te vergeten, of niet naar sport of vrienden te kunnen gaan bij één van de ouders;
3. het moeilijk of zelfs bijna onbereikbaar zijn van die ouder als gevolg van verhuizing of migratie;
4. het moeilijk of zelfs bijna onbereikbaar zijn van die ouder als gevolg van het in beslag genomen worden door werk of door een nieuwe partnerrelatie;
5. het bijzonder onaantrekkelijk zijn van de woonsituatie van die ouder, bijvoorbeeld omdat vrienden of vriendinnen van het kind daar onbereikbaar zijn, of doordat die woonsituatie wordt gedomineerd door nieuwe huisgenoten;
6. de (door de conflicten mogelijk versterkte) faseproblematiek bij het kind, waarbij eenzijdige identificatie dan wel een nog beperkte person perception (Selman, 1980) een
rol spelen, zoals bij kleuters en pubers;
7. een slecht aansluiten van temperament en persoonlijkheid van die ouder op dat kind;
8. een beperkte cognitieve wendbaarheid, zoals we die kunnen aantreffen bij jeugdigen met een hoog angstniveau, een geremd temperament en vormen van hyperactiviteit of autisme, waardoor eenmaal gemaakte keuzes door de jeugdige moeilijk bij te stellen zijn;
9. het emotioneel niet aan kunnen sluiten bij de nieuwe partnerkeuze van die ouder, alsook problemen in het accepteren van nieuwe stief- of halfbroertjes en -zusjes;
10. het bang zijn voor die ouder, door mishandeling door die ouder en/of door getuige te zijn geweest van mishandeling van de ene ouder door de andere;
11. een slechte verzorging door die ouder in verband met verslaving, depressie of gebrek aan pedagogisch besef bij die ouder (wat soms pas na de scheiding zichtbaar wordt door het wegvallen van compensatie door de andere ouder).
3.6
Alles afwegende is er naar de visie van de rechtbank sprake van Parental Alienation, conform de uitleg van dat begrip in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek. Dit blijkt ook uit het feit dat [minderjarige] aangeeft dat hij geen contact wil met de man en zelfs de man pijn zal doen als hij de man ziet. In 2019 was er nog sprake van een goede band tussen [minderjarige] en de man. Nadien, nadat het contact met de man is verbroken is [minderjarige] in toenemende mate afkeer van de man gaan vertonen. Blijkens het rapport van de bijzondere curator, het rapport voortvloeiende uit het ouderschapsonderzoek en ook naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken kan de rechtbank de 11 in het visiedocument beschreven en hierboven genoemde gronden uitsluiten als mogelijke oorzaken van de afkeer die [minderjarige] laat zien.
3.7
Tijdens de mondelinge behandeling is slechts kort het begrip Parental Alienation benoemd en is niet of nauwelijks gesproken over de mogelijke implicaties daarvan. Nu er naar de visie van de rechtbank sprake is van Parental Alienation, zal de rechtbank partijen alsnog in de gelegenheid stellen om hierop inhoudelijk te reageren. En dan met name welke consequenties partijen hieraan willen verbinden alvorens de rechtbank een (eind)beschikking zal geven. Van de vrouw wenst de rechtbank te vernemen of zij na deze vaststelling door de rechtbank alsnog bereid is om aan behandeling, zoals tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld, mee te werken. Dit betreft dan behandeling van beide partijen afzonderlijk bij Fivoor of een soortgelijke instelling.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk 26 april 2022 een schriftelijke reactie naar de rechtbank te sturen. De beslissingen, ook ten aanzien van het verzoek wijziging kinderalimentatie en betreffende de kosten van de deskundigen, zullen in afwachting daarvan worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
houdt de behandeling van deze zaak aan tot 26 april 2022 PRO FORMA, in afwachting van de schriftelijke reactie van de advocaten van partijen zoals onder 3.7 overwogen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, voorzitter, mrs. De Graaf en Toekoen, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
IvD
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.