ECLI:NL:RBZWB:2022:8405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C/02/369425 FA RK 20-1038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Graaf
  • R. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot contactherstel en wijziging kinderalimentatie in een complexe omgangszaak met ouderverstoting

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vader en een moeder over de omgang met hun 13-jarige minderjarige zoon. De vader had verzocht om contactherstel met zijn zoon, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank constateert dat er gedurende de afgelopen jaren geen vooruitgang is geboekt in het creëren van gemeenschappelijk draagvlak tussen de ouders, wat essentieel is voor het opbouwen van een relatie tussen de minderjarige en zijn vader. De rechtbank verwijst naar de uitkomsten van een ouderschapsonderzoek en concludeert dat, gezien de leeftijd van de minderjarige en de huidige opvoedingssituatie, het niet haalbaar is om op dit moment een relatie met de vader op te bouwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake is van Parental Alienation (PA), maar dat er geen verplichting kan worden opgelegd aan de moeder om mee te werken aan therapieën of interventies. De rechtbank benadrukt dat de veiligheid van het kind voorop staat en dat er geen bewijs is dat de moeder de minderjarige beïnvloedt om geen contact met de vader te willen. Daarnaast heeft de vader verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de overeengekomen alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De kosten van het ouderschapsonderzoek zijn vastgesteld op € 27.062,88, welke kosten gelijkelijk tussen de ouders worden verdeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/369425 FA RK 20-1038
datum uitspraak: 22 december 2022
nadere beschikking
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.J.D. Kentie te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 12 april 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- de op 26 april 2022 en 18 juli 2022 ontvangen brieven van mr. Kentie;
- de op 7 juni 2022 ontvangen brief van mr. Korver;
- voorstel voor behandeling zoals gedaan tijdens het regiegesprek van mr. Van Leuven met de advocaten op 25 augustus 2022;
- de op 8 en 12 september 2022 en 6 en 14 oktober 2022 ontvangen brieven van mr. Kentie;
- de op 2 september 2022 en 12 oktober 2022 ontvangen brieven van mr. Korver;
- de brief van mr. Kentie van 21 november 2022, inhoudende wijziging van de verzoeken van de man;
- de op 19 december 2022 ontvangen reactie van mr. Korver namens de vrouw op de wijzigingsverzoeken.

2.visie van partijen op het vervolg

2.1
Bij beschikking van 12 april 2022 heeft de rechtbank overwogen dat er volgens haar sprake is van Parental Alienation (hierna: PA), conform de uitleg van dit begrip in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek (Expertteam). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op deze visie van de rechtbank inhoudelijk te reageren en dan met name welke consequenties zij hieraan willen verbinden alvorens de rechtbank een (eind)beschikking zal geven. Van de vrouw wenste de rechtbank te vernemen of zij na deze vaststelling van PA door de rechtbank alsnog bereid is om aan behandeling, zoals tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2022 voorgesteld, mee te werken. Dit betreft dan behandeling van beide partijen afzonderlijk bij Fivoor of een soortgelijke instelling. De beslissingen zijn in afwachting van de reactie van partijen aangehouden.
2.2
Door en namens de man is bij de brief van 26 april 2022 aangevoerd dat hij het eens is met de visie van de rechtbank dat er sprake is van PA. De man voelt zich gezien door de duidelijke vermelding van het feit dat er in 2019 nog sprake was van een goede band tussen [minderjarige] en hem. Ook is het voor de man belangrijk dat de rechtbank heeft benoemd dat er bij de vrouw jegens hem onverwerkte negatieve gevoelens aanwezig zijn en dat zij geen noodzaak ziet om aan zichzelf te werken.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij het fijn vindt voor [minderjarige] dat hij een vertrouwensband heeft met zijn [therapeute] . De man is er echter van overtuigd dat er een academisch geschoolde klinisch professional nodig is met expertise en ervaring op het gebied van PA. De man verzoekt de rechtbank een deskundige professional met bijzondere expertise op dit terrein aan te wijzen, die (eventueel naast [therapeute] ) de begeleiding van [minderjarige] op zich gaat nemen en mogelijk kan zorgen voor begeleid contact tussen [minderjarige] en de man.
De man hoopt dat de vrouw alsnog bereid is mee te werken aan de door de rechtbank voorgestelde behandeling waarna er mogelijk systematische interventie volgt, waarbij alle professionals betrokken zijn. De man is ervan overtuigd dat een dergelijke systemische aanpak het beste perspectief biedt op herstel en beperking van de schadelijke gevolgen voor [minderjarige] . De man herhaalt zijn bereidheid om mee te werken aan behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling. Voor het geval de vrouw niet bereid blijkt te zijn om daaraan mee te werken, verzoekt de man de rechtbank maatregelen te gelasten zoals omschreven in het rapport, waarbij de man het aan de rechtbank overlaat of dit zal zijn door het opleggen van een co-ouderschap met fifty-fifty verdeling van de tijd van [minderjarige] bij beide ouders of een zogenaamde paradoxale toewijzing.
De man benadrukt dat hij open staat voor iedere begeleiding of interventie en ook bereid en in staat zal zijn om [minderjarige] een goede band te gunnen met de vrouw en de vrouw een goede band gunt met [minderjarige] . De man benadrukt nogmaals dat hij [minderjarige] en de vrouw niets verwijt en het nimmer zijn bedoeling is of zal zijn om [minderjarige] bij de vrouw weg te halen.
Voor zover de rechtbank verwacht dat dat nodig zal zijn verzoekt de man de rechtbank aan de beslissing passende sancties/dwangmaatregelen in geval van niet naleving te verbinden.
2.3
Door en namens de vrouw is bij brief van 7 juni 2022 aangevoerd dat er sprake is geweest van een zeer uitgebreid en langdurig ouderschapsonderzoek. De rechtbank heeft de deskundigen benoemd en het onderzoek ziet specifiek op deze ouders en dit kind. Er is een deugdelijk uitgebreid onderzoek verricht naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen. In de beschikking van 12 april 2022 verwijst de rechtbank naar het rapport van het Expertteam. In die rapportage zijn elf oorzaken opgenomen waardoor een minderjarige geen contact met een ouder wenst en er anders sprake van PA zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is slechts summier over de rapportage gesproken. Namens de vrouw wordt opgemerkt dat de voorzitter van de meervoudige kamer ook de voorzitter is van het Expertteam dat voornoemde rapportage heeft opgesteld. De vrouw is van mening dat er sprake is van onaanvaardbare vermenging van belangen en functies. De vrouw vindt het onbegrijpelijk dat de rapportage door de rechtbank een dusdanige centrale rol wordt gegeven, temeer daar die rapportage niet wetenschappelijk is onderbouwd en in algemene woorden een beschrijving geeft van algemeen geldende problematiek, terwijl het door de rechtbank aangestelde deskundigen uitgebrachte rapport gebaseerd is op wetenschappelijk onderbouwde onderzoekmethodieken en exclusief ziet op de situatie en de mensen die partij zijn in het geding waarover de rechtbank heeft te beslissen. Door de deskundigen is in de rapportage aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van ouderverstoting. De vrouw stelt dat de rechtbank het rapport van die deskundigen dient te volgen. Dit temeer nu die deskundigen niet hebben geoordeeld dat er sprake zou zijn van ouderverstoting, maar dat er sprake is van traumatische herinneringen die in de weg lijken te staan aan het contact tussen [minderjarige] en de man.
In december 2019 heeft [minderjarige] uitspraken gedaan die kunnen duiden op seksueel misbruik, gepleegd door de man. Naar aanleiding van die uitspraken is er voor [minderjarige] een kindertherapeut aangesteld bij wie hij bijna twee jaar onder behandeling staat. De kindertherapeut geeft aan dat het niet in het belang van [minderjarige] is te achten dat er op dit moment contact tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt.
De vrouw ziet op geen enkele wijze in de deskundigenrapportage dan wel in de beschikking of andere stukken dat er onderbouwing is voor de stelling dat zij [minderjarige] zou beïnvloeden. De vrouw stelt dan ook dat er niet objectief kan worden vastgesteld dat er sprake is van ouderverstoting.
De rechtbank heeft in de beschikking van 12 april 2022 enkel verwezen naar de elf oorzaken voor motivatie van het kind om contact met een ouder af te wijzen. De rechtbank concludeert niet alleen dat er geen sprake is van één van de elf oorzaken, maar ook dat er sprake zou zijn van ouderverstoting. Dit terwijl de kindertherapeut concludeert dat traumatische herinneringen in de weg lijken te staan aan contact tussen [minderjarige] en de man. Er kan dan ook worden gesteld dat er sprake is van dat [minderjarige] angstig is voor de man, zoals opgenomen onder punt 10 van de oorzaken. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gekeken naar de andere oorzaak dat een kind geen contact meer wenst met een ouder, namelijk dat er daadwerkelijk tussen de minderjarige en die ouder iets is voorgevallen, waardoor de weerstand die de minderjarige ervaart vanuit de minderjarige zelf komt. De vrouw stelt dat daarvan sprake is nu door de kindertherapeut is aangegeven dat er bij [minderjarige] sprake is van één of meer traumatische ervaringen die op dit moment contact tussen de man en [minderjarige] in de weg staan. Dit standpunt is door de twee door de rechtbank benoemde deskundigen overgenomen in hun bevindingen.
De vrouw stelt dat het oordeel of er sprake is van één van de oorzaken zoals genoemd in de rapportage voorbehouden zou moeten zijn aan ter zake deskundig geschoolde deskundigen. De deskundigen en de kindertherapeut in deze zaak hebben deze conclusie niet getrokken.
De vrouw wijst er op dat het belang van [minderjarige] bij de gerechtelijke beslissing de eerste overweging dient te zijn c.q. voorop dient te staan. Volgens de vrouw kan daarvan enkel sprake zijn indien de omgang tussen [minderjarige] en de man voor een bepaalde periode wordt ontzegd. Indien de rechtbank de verzoeken van de man toewijst, verzoekt de vrouw de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat eerst het oordeel van het gerechtshof kan worden afgewacht alvorens in te grijpen in het leven van [minderjarige] .
Voorts geeft de vrouw aan dat zij bereid is mee te werken aan behandeling bij een instelling zoals Fivoor, mits deze hulpverlening gelijktijdig aan beide partijen samen wordt gegeven. De vrouw stelt dat er alleen op die wijze goede hulpverlening kan worden ingezet.
2.4
Naar aanleiding van de reacties van de partijen heeft de rechtbank een regiegesprek via Teams met de advocaten van partijen ingepland op 25 augustus 2022. Tijdens dit regiegesprek, dat heeft plaatsgevonden middels beeldbellen, heeft de rechtbank onderzocht of er nog bereidheid aanwezig is bij partijen om een behandeltraject aan te gaan. Het doel van de behandeling is om de weg vrij te maken voor onbelast ouderschap. Gekeken moet worden hoe de huidige situatie kan worden gewijzigd. Hiervoor is het van belang dat beide partijen aan hun eigen positie werken. De rechtbank heeft eventueel mogelijke behandeltrajecten per e-mail naar de advocaten doorgestuurd, namelijk Psytrec, [therapeut 1] Coaching en Psychotherapie ( [therapeut 1] ) en Past Reality Integration ( [naam praktijk] , [therapeut 2] ). Partijen is verzocht binnen drie weken te reageren.
2.5
Bij brief van 2 september 2022 is door en namens de vrouw aangegeven dat zij geen heil ziet in behandeling door Psytrec, omdat zij meent dat zij niet voldoet aan de criteria om aldaar behandeling te ondergaan. Ten aanzien van het voorstel om in behandeling te gaan bij [therapeut 1] merkt de vrouw op dat beide partijen behandeling behoeven, zoals ook staat vermeld in de beschikking. In het voorstel van [therapeut 1] ziet de vrouw dat niet terug. Ook niet in het voorstel van de heer [therapeut 1] van PRI. Daarbij heeft ook nog te gelden dat die laatste optie niet valt onder de reguliere dekkingen van ziektekostenverzekeraars. De vrouw meent dat het van belang is dat behandelingen plaatsvinden door BIG-geregistreerde behandelaars die bovendien ook een vergoeding kennen vanuit het stelsel van de ziektekostenverzekering.
De vrouw meent dat individuele behandeling allicht op zijn plaats zou kunnen zijn als laatste poging om tot een andere situatie te komen. Zij is daartoe bereid. Zij stelt voor zelf in behandeling te gaan bij [psycholoog] . De vrouw gaat ervan uit dat de man zich ook door een ter zake kundige psycholoog zal laten behandelen. De vrouw gaat er daarbij vanuit dat voor zover het om haar gaat de behandelaar exploreert of er sprake is van onverwerkte negatieve gevoelens jegens de man en als die er zijn behandeling daarvan plaatsvindt opdat die een effectieve communicatie niet in de weg zullen staan.
2.6
Door en namens de man is bij brief van 8 september 2022 bericht dat zijn voorkeur uitgaat naar behandeling bij Psytrec. De voornaamste reden daarvoor is het uitgebreide team van betrokken specialisten, die zorgen voor een brede blik, probleemanalyse en gericht zijn op een duurzame oplossing. De man onderschrijft het belang dat de behandelaars BIG-geregistreerd zijn en de kosten kunnen worden vergoed door de basisverzekering. De tweede keus van de man is behandeling bij [therapeut 1] , vanwege haar systeemgerichte aanpak en jarenlange ervaring.
De man wil nogmaals aandacht vragen voor de juiste begeleiding van [minderjarige] . De man zou graag willen dat er een academisch geschoolde professional met ruime, specifieke praktijkervaring in het helpen van kinderen in een situatie van ouderverstoting/contactverlies met een ouder, meekijkt met de [therapeute] . De man is er niet op uit om druk of dwang uit te oefenen, maar hoopt dat er op de juiste wijze zonder dwang gewerkt kan worden aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] .
Het heeft de man hoopvol gestemd dat de vrouw heeft aangegeven dat zij bereid is om hulp te zoeken. Namens de vrouw is bij brief van 2 september 2022 het belang van een BIG-geregistreerde behandelaar en kostenvergoeding vanuit de basiszorgverzekering onderstreept. Hierbij wordt een therapeute voorgesteld die niet BIG-geregistreerd is, waardoor de therapie van de vrouw geen vergoeding kent vanuit de basiszorgverzekering. Verder bestaat niet de indruk dat deze vorm van individuele therapie effectief zal zijn in deze specifieke situatie. In deze situatie is een systematische aanpak van belang, waarbij beide partijen los van elkaar en in gezamenlijkheid een behandeltraject volgen.
De man verzoekt de rechtbank partijen te verplichten mee te werken aan een door haar te indiceren hulpverleningstraject, waarbij ook aan de rechtbank wordt gerapporteerd op concrete vragen van haar zijde, zoals aansluiting bij het rapport van het Expertteam. De man vindt het daarbij zinvol wanneer de rechtbank aan beide partijen de behandeldoelen kenbaar maakt en aangeeft wat er van beide ouders wordt verwacht.
Tenslotte vraagt de man de rechtbank een visie te geven over zijn verzoek tot aanpassing van de kinderalimentatie.
2.7
Bij brief van 12 september 2022 heeft de advocaat van de man in aanvulling op haar brief van 8 september 2022 met klem aandacht gevraagd voor de behandeling c.q. begeleiding van [minderjarige] . Door de man is al eerder geuit dat hij de begeleiding van [minderjarige] door een expert op het gebied van ouderverstoting essentieel acht. Inmiddels is de man gebleken dat de kindertherapeute van [minderjarige] het adviesrapport van het Expertteam niet kent. Voor de man staat hiermee vast dat zij geen expert is op het gebied van ouderverstoting en beschikt zij over onvoldoende capaciteit om de behandeling van [minderjarige] adequaat te laten verlopen. De man is van mening dat er regie nodig is en dat de regie vanuit de gemeente en de regie door de rechtbank dienen aan te sluiten om te komen tot een effectieve aanpak. De man verzoekt een uitspraak te doen waarbij alle mogelijkheden worden benut en de belangen van [minderjarige] expliciet onderdeel zijn van de beslissing.
2.8
Als aanvulling op haar voormelde brieven heeft de advocaat van de man bij brief van 6 oktober 2022 aangegeven dat er een constructief gesprek heeft plaatsgevonden tussen de behandelaars van [minderjarige] en de man. Het gesprek heeft veel helderheid gebracht. In het gesprek heeft [therapeute] , de therapeute van [minderjarige] , aangegeven dat zij bereid is om een expert op het gebied van ouderverstoting toe te laten en dat zij vervolgens samen de situatie van [minderjarige] zullen beoordelen en de verdere behandeling bepalen en eventueel uitvoeren.
Naar aanleiding van het vorige evaluatiegesprek aangaande de therapie van [minderjarige] hebben de jeugdregisseurs van de gemeente besloten advies in te gaan winnen bij het JAT en de Raad. De man blijft bij zijn vraag in de vorige brief aan de rechtbank om de zorg vanuit de gemeente gezamenlijk te coördineren vanuit de rechtbank, zodat er zicht is op en regie is over het hele traject en het hele gezin, zowel voor wat betreft de ouders, als de behandeling van [minderjarige] .
Tevens benadrukt de man nogmaals dat het de man er niet om te doen is om [minderjarige] te dwingen. Hij wil geen dreiging en druk, maar ziet geen andere weg dan de weg via de rechtbank. De vraag is niet om contact te forceren. De vraag van de man is expliciet een hulpvraag. Zijn doel is, dat het uiteindelijk met iedereen goed komt, vooral met [minderjarige] . Zijn droom is uiteraard dat er uiteindelijk onbelast contact mogelijk is en hij met [minderjarige] weer leuke dingen kan gaan doen. Hij realiseert zich dat dit niet zomaar op korte termijn zal kunnen.
2.9
Bij brief van 12 oktober 2022 wordt namens de vrouw gereageerd op de hiervoor vermelde brieven van de zijde van de man. De man heeft in zijn laatste brief aangegeven dat hij [minderjarige] niet wil dwingen tot contact. De vrouw kan dit niet rijmen met de verzoeken die de man in deze procedure heeft gedaan en de inhoud van zijn laatste brieven. De vrouw krijgt door de uitlatingen van de man in de brief van 6 oktober 2022 sterk het gevoel dat de man deze uitlatingen enkel doet om juist wel contact met [minderjarige] af te dwingen middels een uitspraak van de rechtbank. De vrouw kan de gepretendeerde wijziging van de houding van de man immers niet anders duiden dan een poging om [minderjarige] toch te dwingen tot het hebben van contact met de man.
In de brief van 8 september 2022 wordt er namens de man op gewezen dat de vrouw een therapeute heeft voorgesteld die niet BIG-geregistreerd is. De vrouw heeft inmiddels nagedacht over deze therapeute en de andere door de rechtbank voorgestelde therapeuten. De vrouw heeft op dit moment vertrouwen in haar therapeute, mevrouw [psycholoog] en wenst daarom ook therapie bij haar te ondergaan. Dit temeer nu een vertrouwensband zeer belangrijk is bij een patiënt-therapeut relatie.
Namens de man wordt aan de rechtbank verzocht om in een beschikking vast te stellen op welke vragen de therapeuten antwoord dienen te geven en ook dat zij aan de rechtbank dienen te rapporteren. De vrouw stelt dat dit niet in het belang van de therapie en daarmee partijen te achten is. Het gaat in casu immers om een behandelrelatie en niet om een onderzoek door een deskundige. Als dat laatste wel de bedoeling van de rechtbank zou zijn ligt de benoeming van een in het LRGD geregistreerde deskundige voor de hand. De vrouw stelt dat aan de therapeuten de vrijheid moet worden geboden om een diagnose te stellen en partijen behandeling c.q. therapie te laten ondergaan die past bij de vastgestelde problematiek.
Namens de man is in de brief van 12 september 2022 aangegeven dat er naast [therapeute] een deskundige dient te worden aangesteld. Dit is echter een verzoek dat volgens de vrouw niet eerder is besproken en is daarom nu niet aan de orde.
Ten aanzien van de behandeling van [minderjarige] heeft te gelden dat deze op dit moment zo goed als afgerond is. Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] en er is geen verdere behandeling nodig. De vrouw stelt dat de rechtbank niet kan voldoen aan het verzoek om de regie te nemen over de behandeling door een arts, omdat de rechtbank op die manier op de stoel van de huisarts gaat zitten.
De vrouw verzoekt de rechtbank te beslissen dat beide partijen bij hun eigen therapeut behandeling dienen te ondergaan, waarbij er een diagnose wordt gesteld en er daarbij passende behandeling zal worden gegeven door de hulpverlener binnen een termijn van twaalf maanden dan wel zoveel eerder dan mogelijk is en er op basis van die uitkomsten een eindbeschikking kan worden gewezen.
2.1
Namens de man is bij brief van 14 oktober 2022, in reactie op de brief van de zijde van de vrouw van 12 oktober 2022, aangegeven dat hij het betreurt dat zijn intenties door de vrouw en haar advocaat worden ingevuld en/of vervormd. De man is van mening dat er spoedig een interventie dient plaats te vinden. Een beschermingsmaatregel lijkt de laatste optie.
2.11
Bij brief van 21 november 2022 heeft de man zijn verzoeken herzien. De man heeft van de therapeute van [minderjarige] vernomen dat [minderjarige] heeft aangegeven last te hebben van de rechtszaken die gevoerd worden. Voor de man is dit een enorm dilemma.
Zoals herhaalde malen tijdens de mondelinge behandelingen aangegeven is helder dat de man het liefst contact wil met [minderjarige] , maar dat hij dat contact en omgang niet wil afdwingen. Wat hij vooral voor ogen heeft is passende hulpverlening voor [minderjarige] en dat kan in zijn ogen niet anders dan dat beide ouders deelnemen aan een gecoördineerd traject, met mogelijk een individueel en een gezamenlijk deel en begeleiding van [minderjarige] door een deskundige met ruime ervaring op het gebied van ouderverstoting. De begeleiding en andere interventies zijn tot op heden niet effectief/toereikend gebleken.
[minderjarige] weet dat deze procedure loopt, maar de man weet niet of [minderjarige] zijn oprechte intentie vernomen heeft of begrijpt. De man heeft aan de therapeute uitgelegd dat hij natuurlijk een goede band wil met [minderjarige] , een rol in zijn leven wil spelen, weer vader wil zijn en het liefst een gelijkwaardige zorgverdeling zou willen. Hij heeft uitgelegd dat een gelijkwaardige zorgverdeling niet de eerste prioriteit is. Zijn grootste zorg en daarmee prioriteit is de problematiek namelijk ouderverstoting en zijn vraag is: passende specialistische professionele hulp.
Nu er nog geen beslissingen zijn genomen en de zaak nog staat voor beraad, wenst de man zijn artikel 223 Rv en artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) verzoeken zorgvuldigheid halve en voor alle duidelijkheid te herformuleren, zoals steeds mondeling en in eerdere processtukken is aangegeven.
Helder is, dat partijen als ouders van mening verschillen over hetgeen nodig is in het kader van de uitoefening van het ouderlijk gezag en de verplichting die het ouderlijk gezag met zich brengt, namelijk welke hulpverlening en behandeling voor [minderjarige] en zijn ouders nodig is voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van hun kind en de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
De rechtbank heeft tijdens een regiezitting via Teams suggesties voor hulpverlening gedaan. De man heeft daarop aangegeven welke van de suggesties zijn voorkeur heeft. De vrouw heeft de suggesties van de hand gewezen en weigert aldus haar medewerking te verlenen.
De man verzoekt de rechtbank datgene te bepalen, wat goed is voor [minderjarige] , gezien de diagnose ouderverstoting. Hij verzoekt de rechtbank:
Een keuze te maken in het door partijen te volgen behandeltraject en partijen te verplichten daaraan hun medewerking te verlenen op straffe van een middel, dat de rechtbank passend acht in de gegeven omstandigheden, waarbij gedacht kan worden aan een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW, waarbij een ter zake kundige gecertificeerde instelling (GI) wordt benoemd en de GI duidelijke regie instructies krijgt voor de te volgen behandeling en/of interventies.
Een bijzondere curator of deskundige te benoemen met kennis van zaken en werkervaring op het gebied van ouderverstoting, die contact heeft met beide ouders en met de op dit moment behandelend therapeute van [minderjarige] en [minderjarige] zelf. Daarbij verzoekt de man de rechtbank een concrete opdracht te formuleren, die passend is bij deze problematiek.
De man verzoekt, voorwaardelijk en subsidiair, de rechtbank om een zorgregeling te formuleren die zoveel mogelijk in lijn is met gelijkwaardig ouderschap en start conform de conclusies van het behandeltraject aangaande ouderverstoting en/of bevindingen van de rechtbank.
De man handhaaft naast zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en de kosten van de deskundigen aldus zijn verzoeken sub II (verplicht meewerken van de vrouw aan begeleiding of andere interventies) en III (de vrouw verplichten de man te informeren en te consulteren) en verzoekt deze ook te beschouwen als verzoeken ex artikel 1:253a BW, in plaats van ex 223 Rv. De man wil hiermee laten merken, dat druk vanuit zijn kant op het verplichten van [minderjarige] en/of de vrouw niet wordt gezet maar dat hij met passende hulp juist gezamenlijk wil werken aan duurzaam herstel.
De man gaat er tenslotte van uit dat er een (opvolgende) mondelinge behandeling zal volgen.
2.12
Bij brief van 19 december 2022 is namens de vrouw gereageerd op de herziene verzoeken van de man. Allereerst merkt de vrouw op dat namens de man e-mailberichten met de therapeute van [minderjarige] zijn overgelegd. De door de man overgelegde correspondentie is niet volledig aangezien de reactie van de vrouw achterwege is gelaten. De vrouw heeft alsnog als bijlage 1 de volledige e-mailcorrespondentie overgelegd. Voorts stelt de vrouw dat zij altijd heeft gereageerd op vragen van de man, zoals blijkt uit de in bijlage 2 overgelegde correspondentie. Het feit dat de man melding maakt van regelmatige incidenten is stemmingsmakerij en strookt volgens de vrouw niet met de realiteit.
Namens de man wordt in de brief van 21 november 2022 gesteld dat de vrouw de suggesties omtrent hulpverlening van de hand heeft gewezen en haar medewerking weigert te verlenen. Dat eerste klopt, maar het tweede echter niet. De vrouw heeft een suggestie gedaan voor een andere hulpverlener en daarop heeft de rechtbank nog geen beslissing genomen. Het is dus niet zo dat de vrouw iedere hulpverlening afwijst en weigert haar medewerking te verlenen. Daarbij is het nog zo dat er op dit moment vanuit de gemeente een ondersteuningsplan is opgesteld om hulpverlening van de grond te krijgen voor het verkennen van mogelijkheden tot contactherstel tussen [minderjarige] en de man. Dit ondersteuningsplan is door de vrouw voor akkoord ondertekend.
Namens de man wordt gesteld dat de diagnose ouderverstoting is vastgesteld. Die diagnose is nooit door een deskundige vastgesteld. [minderjarige] is blijkens het verslag van de therapeute van [minderjarige] , die hem tweeënhalf jaar heeft begeleid, behandeld voor trauma wat lijkt voort te komen uit seksueel misbruik. Er is door geen enkele deskundige vastgesteld dat er sprake is van ouderverstoting en kan dus ook niet worden geconcludeerd.
Namens de vrouw wordt verzocht de gewijzigde verzoeken van de man af te wijzen.
A. De vrouw stelt dat het opleggen van een dwangmiddel niet nodig is. De vrouw heeft altijd haar medewerking verleend aan hulpverlening die is opgedragen. Het dreigen met een kinderbeschermingsmaatregel acht de vrouw niet in het belang van [minderjarige] en draagt ook niet bij aan een constructieve verhouding tussen partijen.
B. In het verleden is reeds een bijzondere curator aangesteld. De vrouw is van mening dat na alle onderzoeken het opnieuw aanstellen van een bijzondere curator niet tot nieuwe inzichten zal leiden en enkel kostenverhogende en vertragend zal werken.
C. Ten aanzien van de voorwaardelijke en subsidiaire verzoeken verzoekt de vrouw de rechtbank deze verzoeken af te wijzen nu een zorgregeling in lijn met gelijkwaardig ouderschap niet in het belang van [minderjarige] te achten is. Voorts acht de vrouw een verdere behandeling van [minderjarige] niet in zijn belang. De trauma-therapie is zo goed als afgerond en de vrouw is akkoord gegaan met een nieuw traject voor [minderjarige] waarin mogelijk contact tussen de man en [minderjarige] wordt onderzocht door een door het CJG aan te wijzen deskundige.

3.Het oordeel van de rechtbank

3.1
Gelet op de brieven van 2 september 2022 en 12 oktober 2022 van de zijde van de vrouw, acht de rechtbank de kans dat er uit het oorspronkelijke voorstel van de rechtbank om onafhankelijke therapeuten aan partijen toe te voegen en daarin mogelijk resultaat te verwachten, verkeken. Er moet bij ieder der partijen afzonderlijk draagvlak zijn om aan de voorgestelde therapie mee te werken. Zo niet dan is er geen kans van slagen. Een verplichting tot deelname is er niet; het is ook de vraag of een verplichte deelname, zonder intrinsieke motivatie, enige zin heeft.
3.2
De verzoeken van de man die zien op het komen tot contactherstel, ook nu hij zijn verzoeken heeft gewijzigd, zullen worden afgewezen. Gedurende de afgelopen jaren is geen enkele vooruitgang geboekt in het streven om tussen partijen gemeenschappelijk draagvlak te creëren vanuit waar [minderjarige] in staat kan worden gesteld een relatie met de man op te bouwen.
Waar kan worden vastgesteld dat in de opvoedingssituatie van [minderjarige] , waar de vrouw de verantwoordelijk ouder is, geen enkel draagvlak kon worden gevonden om die situatie op vrijwillige basis te verbeteren, dient te worden afgewogen of een verplicht kader dan wel andere vormen van drang of dwang wel het effect zouden hebben dat er draagvlak bij [minderjarige] ontstaat om op dit moment weer een relatie met de man, zijn vader, aan te gaan.
De rechtbank acht dat gelet op de uitkomsten van het ouderschapsonderzoek en de leeftijd die [minderjarige] nu heeft (13 jaar), niet haalbaar.
3.3
De rechtbank blijft bij haar vaststelling dat in deze zaak sprake is van PA. Het bestuur van de rechtbank heeft de bezwaren van de vrouw tegen de (hoedanigheden van de) voorzitter in de samenstelling die deze zaak behandelt, afgewezen. Het rapport van het Expertteam wordt in een zaak als de onderhavige als richtinggevend beschouwd. Anders dan de vrouw stelt hebben de ouderschapsonderzoekers niet geconcludeerd dat er geen sprake is van PA, zij hebben dat, zoals ook is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2022, in het midden gelaten. De rechtbank wijst naar de passage uit het rapport van het Expertteam op pagina 90, waar de maatregel om het contact met de verblijfsouder (hier de vrouw) (tijdelijk) te verbreken en intensief in te zetten op (tijdelijk) verblijf van de minderjarige met de andere ouder, wordt besproken. Het Expertteam merkt op dat de effectiviteit van deze ingreep, die in enkele landen buiten Nederland wordt toegepast, slechts met casusbeschrijvingen is onderbouwd. De Nederlandse therapeuten die door het Expertteam zijn gesproken, zijn van mening dat het weghalen van een kind bij de ouder waarvoor dat kind heeft gekozen voor dat kind een traumatische ingreep zou zijn. Het Expertteam besluit weerspiegelingen hierover met de conclusie dat onafhankelijk onderzoek naar deze wijze van werken dient te worden afgewacht. Prioriteit dient te worden gegeven aan ontwikkelen en organiseren van een gezinsgerichte aanpak, met aandacht voor trauma, ouderschap en veiligheid. Juist op dat laatste heeft de rechtbank partijen nog in het bijzonder bevraagd, met name tijdens het regiegesprek met hun advocaten op 25 augustus 2022. De rechtbank benoemt deze passages omdat in deze zaak niet mag worden verwacht dat, anders dan via drastische maatregelen, op korte termijn een doorbraak kan worden bereikt.
Nu de vrouw op de voorstellen hiertoe van de rechtbank om in de richting van een gezinsgerichte aanpak met daartoe uitgeruste therapeuten aan de slag te gaan, niet is ingegaan, ziet de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen mogelijkheden om onder de huidige wet- en regelgeving verdere acties in te zetten. Een ouder kan niet worden verplicht tot het meewerken aan therapie en andere interventies op het gebied van ouderbegeleiding en psycho-educatie.
3.4
De rechtbank realiseert zich dat de afwijzing van de verzoeken van de man voor hem een teleurstellende uitkomst is. Wanneer de rechtbank in retrospectief nog naar het verloop van deze zaak kijkt: in het stadium voorafgaand aan deze procedure heeft de rechtbank een bijzondere curator aangesteld die destijds, in haar rapport van 10 juni 2019, heeft geadviseerd het contact tussen de man en [minderjarige] juist te intensiveren. De rechtbank heeft in haar beschikking van 26 september 2019 een contactregeling vastgesteld. Het weekeinde van 19 oktober 2019 vormde het laatste moment van contact tussen de man en [minderjarige] , waarna de man onderhavige procedure heeft gestart. Op nadrukkelijk verzoek van beide advocaten van partijen heeft de rechtbank destijds zonder mondelinge behandeling een ouderschapsonderzoek gelast. De aan de deskundigen gestelde vragen werden door de advocaten geformuleerd. Dat onderzoek is gestart en waar destijds kennelijk niet door partijen of rechtbank bij is stilgestaan is de vraag wat er met het stilleggen van het contact tussen de man en [minderjarige] zou moeten gebeuren, dan wel wat de effecten daarvan, gelet op een mogelijk lang verloop van de zaak, zouden kunnen zijn. Inmiddels kan worden vastgesteld: de zaak is muurvast geraakt. Het Expertteam wijst er in zijn (in januari 2021 verschenen) rapport op dat het juist in dit soort gevallen van belang is dat het contact niet wordt verbroken
:rapport, hoofdstuk 5.7, Het handhaven van het recht van ouders en kind(eren) om met elkaar om te gaan, pag. 105
:
Het feit dat onderzoek loopt, is geen argument de omgang met de beschuldigde ouder te stoppen. Wanneer er duidelijke twijfels zijn over de veiligheid van het kind bij één van de ouders kan de veiligheid van het kind verzekerd worden door tijdens de duur van het onderzoek een vorm van begeleide omgang te realiseren. Die kan dan, indien de beschuldigingen gegrond blijken, voortgezet worden zodat niet boven op de schade door bijvoorbeeld verwaarlozing ook nog schade door contactverlies optreedt. Begeleide omgang dient ook in het weekeinde beschikbaar te zijn.’
Wat er zou zijn gebeurd indien toen, eind 2019/begin 2020, mede op handhaving van omgang was ingezet valt nu natuurlijk niet goed meer te reconstrueren. Feit is echter wel dat het achterwege blijven van enige vorm van contact tussen [minderjarige] en de man de kloof niet heeft gedicht. Een voor deze zaak in dit stadium passende (vervolg)aanpak acht de rechtbank gelet op de bestaande wet- en regelgeving, alsmede gelet op de thans beschikbare interventies, niet aanwezig. De gewijzigde verzoeken van de man onder A, B en C lenen zich niet voor toewijzing. Er zijn gemotiveerde ouders nodig, die zonder enig voorbehoud of voorwaarden vooraf bereid zijn mee te werken. En dat is hier niet het geval.
Gelet op de hardnekkige weerstand van [minderjarige] tegen omgang met de man heeft het onder de gegeven omstandigheden ook geen zin een contactregeling tussen hen vast te stellen. Wat er ook zij van de oorzaken van de weerstand van [minderjarige] : er is aan zijn zijde sprake van zwaarwegende bezwaren. Hier staat tegenover dat het opleggen van een ontzegging van recht op omgang aan de man de rechtbank een stap te ver gaat: de man heeft in zijn gedragingen niet getoond dat een ontzegging van zijn recht nodig is: hij heeft de wegen die het recht biedt bewandeld zonder zich aan zijn zoon [minderjarige] op te dringen. De man betaalt een aanzienlijke bijdrage aan het levensonderhoud van zijn zoon. De omstandigheden van dit geval vragen niet om een ontzegging van rechten van de vader.
Kinderalimentatie
3.5
De rechtbank dient zich voorts nog uit te laten over het aanvullende verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie.
3.6
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat de in voormeld ouderschapsplan overeengekomen bijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Voorts voert de man aan dat sinds de ondertekening van dat ouderschapsplan de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In dit verband stelt hij dat partijen ten tijde van het opmaken van het ouderschapsplan over de kinderalimentatie afspraken hebben gemaakt. Partijen hadden advies in kunnen winnen, maar hebben dat niet gedaan. Volgens de man hebben partijen zich onbewust niet aan de wettelijke maatstaven gehouden. De man wil graag kijken naar de behoefte van [minderjarige] en het stukje verkapte partneralimentatie laten vervallen.
3.7
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij stelt dat partijen destijds met elkaar overleg hebben gehad over het te betalen bedrag aan kinderalimentatie van de man aan de vrouw. Er is toen op zorgvuldige wijze een ouderschapsplan opgesteld en partijen zijn bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. De man heeft informatie ingewonnen, met name via internet, en beide partijen wisten dat de bijdrage bovenwettelijk was. De gronden voor de wijziging zijn volgens de vrouw onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de man niet aangetoond dat er sprake is van een dusdanige wijziging in zijn inkomen dat hij niet langer het overeengekomen maandbedrag kan voldoen.
3.8
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Ingevolge lid 5 van genoemde artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat wijziging in een dergelijk geval slechts kan plaatsvinden indien, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Indien partijen ten tijde van de overeenkomst bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven is wijziging slechts mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan die overeenkomst kan worden gehouden.
3.9
Nu de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd betwist, ligt het op de weg van de man om aan te tonen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat nu sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.1
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. Door de man zijn geen gegevens overgelegd betreffende zijn lasten ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan, noch heeft hij aangetoond welke financiële gegevens, waaronder die betreffende zijn inkomen, dan wel berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan de in de overeenkomst opgenomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de man op internet is gaan zoeken naar gegevens omtrent de wijze waarop kinderalimentatie wordt berekend en vastgesteld. Hij zou op basis van dat onderzoek zelf hebben vastgesteld dat zijn bijdrage bovenwettelijk zou zijn. Onder deze omstandigheden en bij gebreke aan verdere onderbouwing of stellingname, moet worden geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen.
3.11
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, waardoor de overeenkomst van partijen heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Door de man is aangevoerd dat zijn inkomsten zijn verminderd, maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd met stukken. Het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen zal dan ook worden afgewezen.
Kosten ouderschapsonderzoek
3.12
Bij beschikking van 29 juli 2020 is bepaald dat het voorschot voor de kosten van het onderzoek vooralsnog ten laste komen van ’s Rijks kas. De uiteindelijke kosten van de deskundigen, door hen begroot en door partijen en de rechtbank goedgekeurd, bedraagt € 27.062,88. De deskundigen hebben in totaal gedeclareerd een bedrag van € 34.215,90 (mr. dr. [deskundige 1] € 15.493,81 en mr. drs. [deskundige 2] € 18.722,09). Dit betreft een overschrijding van € 7.153,02, waarmede partijen niet hebben ingestemd, zie proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 maart 2022.
De rechtbank zal partijen hierin volgen en het totale bedrag aan te declareren kosten vast stellen op € 27.062, 88, waarvan aan mr. dr. [deskundige 1] toe komt: € 13.531,44 en aan mr. drs. [deskundige 2] € 13,531,44. Aan mr. dr. [deskundige 1] is tot heden uitgekeerd: € 10.876,45, zodat zij nog recht heeft op € 2.654,99. Voor het meerdere dat werd gedeclareerd wordt verzocht een creditnota te sturen aan de griffier. Aan mr. drs. [deskundige 2] is uitbetaald: € 12.992,74. Zij heeft nog recht op € 538,70. Voor het meerdere dat is gedeclareerd wordt verzocht een creditnota te sturen aan de griffier.
3.13
Namens de man is verzocht de kosten van het onderzoek gedeeltelijk ten laste van ’s Rijks kas te laten komen. Bij verdeling van de kosten verzoekt de man deze gelijk te verdelen.
Door en namens de vrouw wordt aangevoerd dat zij niet heeft begrepen dat zij mogelijk een deel van de kosten moet betalen. Zij verzoekt primair om de kosten van het onderzoek toch ten laste van ’s Rijks kas te laten komen. Indien de kosten toch door partijen betaald moeten worden, dan verzoekt de vrouw de kosten niet bij helfte te verdelen.
3.14
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt in procedures van familierechtelijke aard is dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet daarin aanleiding om tevens te bepalen dat ieder der partijen de helft van de kosten van het onderzoek dient te voldoen. Voor een andere verdeling van deze kosten acht de rechtbank geen grond aanwezig. Ook in het door partijen aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding om van voormelde kostenverdeling af te wijken, in die zin dat (een deel van) deze kosten definitief ten laste van ’s-Rijks kas dienen te worden gebracht, omdat de wet daar geen ruimte voor biedt. De rechtbank zal vaststellen dat respectievelijk de man en de vrouw in de kosten, ieder bij helfte, worden veroordeeld en draagt de griffier op de kosten in te vorderen.
De rechtbank zal de griffier opdragen de declaraties, voor zo ver nog niet voldaan, uit te betalen aan mr. drs. [deskundige 2] en mr. dr. [deskundige 1] . De verzoeken van partijen om de kosten (deels) ten laste van ’s-Rijks kas te laten komen zullen worden afgewezen.
Proceskosten overig
3.15
De overige kosten, door de vrouw en man gemaakt in het kader van deze procedure, zullen tussen hen worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst de (gewijzigde) verzoeken van de man af;
stelt de kosten van de deskundige vast op € 27.062,88,= (inclusief BTW);
gelast de griffier het bedrag dat van het totaal nog niet aan de deskundigen is uitbetaald, aan hen te voldoen;
bepaalt dat de man en de vrouw ieder de helft van de kosten van de deskundigen moeten voldoen, zijnde voor ieder een bedrag van € 13.531,44 (inclusief BTW), welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan;
bepaalt voor het overige dat zowel de man als de vrouw de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Graaf en Toekoen, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.