ECLI:NL:RBZWB:2022:8411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
9791857_E16112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor diefstal van een steiger tussen opdrachtgever en zzp’er

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid voor de diefstal van een steiger centraal. De eiser, een opdrachtgever, had een overeenkomst gesloten met een zzp’er, de gedaagde, voor schilderwerkzaamheden. De eiser had een steiger gehuurd en deze aan de gedaagde ter beschikking gesteld. Op 2 november 2021 werd de steiger echter ontvreemd. De eiser vorderde van de gedaagde de vervangingskosten van de steiger, omdat hij van mening was dat de gedaagde niet als een goed huisvader voor de steiger had gezorgd.

De gedaagde betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat hij de steiger niet had beveiligd omdat de eiser geen slot had meegeleverd. De kantonrechter oordeelde dat de eiser verantwoordelijk was voor het risico van diefstal, aangezien hij de steiger had gehuurd en niet had gezorgd voor een adequate verzekering of beveiliging. De rechter concludeerde dat de gedaagde in de gegeven omstandigheden niet nalatig was geweest en dat de vordering van de eiser moest worden afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, maar omdat de gedaagde zonder gemachtigde had geprocedeerd, bleef een proceskostenveroordeling achterwege.

Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de opdrachtgever als de zzp’er in het kader van de zorgplicht en aansprakelijkheid bij de uitvoering van werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 9791857 CV EXPL 22-1079
vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen, advocaat te Wouw,
en
[gedaagde] ,
wonende en zaakdoende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin genoemde stukken;
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.436,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.961,05 vanaf 4 maart 2022 tot aan de dag van de volledige betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] betwist de vordering.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
[eiser] heeft omstreeks oktober 2021 een overeenkomst, – door partijen aangeduid als overeenkomst van tussenkomst –, gesloten met Singel Personeelsdiensten B.V. te Utrecht, inhoudende dat [eiser] door bemiddeling van Singel [gedaagde] , als zzp’er, inhuurde voor schilderswerkzaamheden op een project van [eiser] in Oosterhout. Het project betrof het schilderen van een woning aldaar. [gedaagde] is op 18 oktober 2021 met de schilderwerkzaamheden begonnen.
De overeenkomst met Singel bevat onder meer de volgende bepalingen (in deze bepalingen wordt [eiser] aangeduid als “Klant” en [gedaagde] als “de Zelfstandige”):
“Art.6 — Hulpmiddelen, vervoer6.1 De Zelfstandige zal bij de uitvoering van de opdracht in beginsel gebruik maken van zijn eigen hulpmiddelen. Ingeval hulpmiddelen van de Klant noodzakelijk zijn bij de uitvoering van de opdracht, brengt de Klant daarvoor een vergoeding in rekening aan Singel.6.2 De Klant stuurt, indien van toepassing, ter zake deze kosten wekelijks een factuur aan Singel. De Klant mag deze vordering alleen verrekenen met de door haar aan Singel verschuldigde facturen, voor zover beide op dezelfde periode betrekking hebben.Art.7 — Aansprakelijkheid7.1 De Klant is verantwoordelijk voor het naleven van alle verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsomstandighedenwet- en -regelgeving, ook ten opzichte van de Zelfstandige.(…)7.4 De Klant draagt op grond van art. 7:658 lid 4 BW de zorgplicht voor een veilige werkplek ten opzichte van de Zelfstandige. Indien Singel door de Zelfstandige wordt aangesproken voor door hem/haar geleden schade in de uitoefening van de werkzaamheden, dan is de Klant in de onderlinge verhouding ten opzichte van Singel gehouden daarvoor in te staan. (…).”
[eiser] heeft aan [gedaagde] een steiger ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De steiger is na afloop van de werkzaamheden niet aan
[eiser] teruggegeven.
De vordering van [eiser]
3.2.1
legt aan zijn vordering ten grondslag dat voor de uitvoering van de werkzaamheden een steiger nodig was. Die had [gedaagde] niet. Daarom heeft [eiser] een steiger gehuurd en deze aan [gedaagde] in bruikleen gegeven.
3.2.2
[eiser] stelt dat hij op 5 november 2021, toen hij [gedaagde] belde om te informeren naar de voortgang van het werk, van [gedaagde] hoorde dat de steiger op
2 november 2021 was ontvreemd.
3.2.3
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de steiger zonder enige vorm van beveiliging/afsluiting weggelegd in een voor iedereen toegankelijk steegje, zichtbaar vanaf de openbare weg. Aldus heeft [gedaagde] niet als een goed huisvader voor de steiger gezorgd, zodat hij tekortgeschoten is in de nakoming van de bruikleenovereenkomst en aansprakelijk is voor de door [eiser] daardoor geleden schade.
3.2.4
Die schade bestaat volgens [eiser] in de vervangingskosten die hij heeft moeten betalen aan het bedrijf waar hij de steiger heeft gehuurd. Ter onderbouwing van de schade heeft [eiser] de factuur overgelegd van 8 november 2021, die hij daarvoor heeft ontvangen van Brense Verhuur B.V. te Hooge Zwaluwe, voor een bedrag van € 2.961,05.
3.2.5
Dat bedrag vordert [eiser] nu in hoofdsom van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaningen dat bedrag niet heeft betaald, maakt [eiser] daarnaast aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 421,10. Verder vordert hij wettelijke handelsrente over de hoofdsom, tot en met 3 maart 2022 berekend op een bedrag van € 54,51.
Het verweer van [gedaagde]
3.3.1
[gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor de kosten van het vervangen van de verdwenen steiger.
3.3.2
[gedaagde] licht toe dat hij van plan was de werkzaamheden uit te voeren met de ladder waarover hij beschikte. [eiser] vond echter dat een steiger nodig was en heeft die aan hem ter beschikking gesteld. Hij stelt dat hij, toen de steiger aan hem werd afgeleverd, aan [eiser] heeft gevraagd of hij er geen slot bij had. Maar [eiser] had geen slot en vond dat niet nodig. Volgens [gedaagde] is hij zijn werkzaamheden begonnen met het lage deel van de woning waarvoor hij de steiger niet nodig had. Op 2 november 2021 zou de bewoner van het huis [gedaagde] helpen met het opbouwen van de steiger. De steiger lag toen in een soort inham tussen het huis dat [gedaagde] aan het schilderen was en het naastgelegen huis. De bewoner nodigde [gedaagde] uit om, voordat zij samen de steiger zouden opbouwen, even binnen koffie te drinken. [gedaagde] stelt dat hij ongeveer 20 minuten tot een half uur met de bewoner binnen heeft gezeten. Toen zij weer buiten kwamen was de steiger die in de inham lag verdwenen. De bewoner en hij hebben nog rondgekeken en navraag gedaan in de buurt, maar niet kunnen achterhalen door wie de steiger was meegenomen. [gedaagde] licht verder toe dat hij het die dag heel druk had, omdat hij zijn vrouw, die Oekraïense is, moest ophalen in Oekraïne. Hij was in de veronderstelling dat de bewoner [eiser] , al had geïnformeerd over de diefstal van de steiger. [gedaagde] begreep pas op 5 november 2021, toen [eiser] hem belde, dat dit niet het geval was.
3.3.3
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hem geen verwijt treft met betrekking tot de diefstal van de steiger en dat hij niet aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
De kantonrechter overweegt het volgende
3.4
De kern van het geschil is de vraag voor wiens rekening en risico de diefstal van de steiger komt.
3.5
Voor het antwoord op die vraag is naar het oordeel van de kantonrechter onder meer van belang wat in de artikelen 6.1, 7.1 en 7.4 van de overeenkomst tussen [eiser] en Singel is bepaald. Ingevolge de artikelen 7.1 en 7.4 rustte op [eiser] de plicht om te zorgen dat het werk door [gedaagde] veilig werd verricht. Vanuit die zorgplicht heeft [eiser] zich terecht op het standpunt gesteld dat [gedaagde] voor het hogere werk een steiger moest gebruiken in plaats van zijn eigen ladder. Omdat [gedaagde] zelf geen steiger had, heeft [eiser] er één gehuurd en aan hem ter beschikking gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 kon [eiser] daarvoor een vergoeding in rekening brengen aan Singel.
In antwoord op vragen van de kantonrechter heeft [eiser] verklaard dat hij aan Singel geen vergoeding voor de steiger in rekening heeft gebracht.
3.6
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [eiser] had gelegen te zorgen dat deze deugdelijk verzekerd was tegen diefstal, nu [eiser] de steiger had gehuurd. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het risico van diefstal bij bouwmaterialen, zoals steigers, groot is. [eiser] heeft daarover verklaard dat er wel een verzekering was voor de steiger maar dat deze geen dekking bood in geval van diefstal van een steiger die niet afgesloten buiten lag.
3.7
Daarvan uitgaande is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [eiser] had gelegen om [gedaagde] uitdrukkelijk te waarschuwen voor de beperkingen van de verzekering en voor het risico dat [gedaagde] bij diefstal onder omstandigheden aansprakelijk zou kunnen zijn. Daartoe bestond temeer reden, gezien het uurloon van [gedaagde] in verhouding tot de vervangingskosten van een complete steiger. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] [gedaagde] heeft gewaarschuwd.
3.8
Ook had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij bij de steiger een deugdelijk slot ter beschikking had gesteld aan [gedaagde] om de steiger te beveiligen. Ook dat heeft [eiser] niet gedaan. Integendeel, [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij, toen [eiser] de steiger bracht, aan [eiser] heeft gevraagd of hij er een ketting en een slot bij had en dat [eiser] die niet had. Dat is door [eiser] erkend. [eiser] heeft verklaard dat hij in antwoord op die vraag tegen [gedaagde] heeft gezegd dat [gedaagde] zelf een slot kon halen. Maar dat betwist [gedaagde] en, indien [eiser] dit wel gezegd zou hebben, neemt dat naar het oordeel van de kantonrechter de eigen zorgplicht van [eiser] op dit punt niet weg.
3.9
Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat de steiger, naar [gedaagde] onweersproken heeft gesteld, kennelijk is ontvreemd in het korte tijdsbestek dat [gedaagde] binnen met de bewoner koffie dronk. [gedaagde] heeft de steiger gedurende die korte tijd laten liggen in een inham tussen het huis en het naastgelegen pand. Weliswaar zonder direct toezicht en niet afgesloten, maar wel in de nabijheid van waar zij zich bevonden en niet pal aan de straat. Die gedraging van [gedaagde] is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig onachtzaam dat gezegd kan worden dat hij niet als een goed huisvader zorg heeft gedragen voor de steiger.
3.1
In de geschetste omstandigheden dient het risico van de diefstal van de steiger naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico te komen van [eiser] . Zijn vordering zal dan ook worden afgewezen.

4.De kosten

In beginsel dient [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Maar omdat [gedaagde] in persoon, zonder bijstand van een gemachtigde, heeft geprocedeerd, zijn er aan zijn kant geen proceskosten gemaakt die voor een vergoeding door [eiser] in aanmerking komen. Daarom kan een proceskosten-veroordeling van [eiser] achterwege blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.