In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Juristu Incassodiensten B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde voor de betaling van een geldlening van € 2.800,00. De lening werd in september 2011 verstrekt en zou voor de kerst van 2013 terugbetaald moeten worden. Gedaagde heeft echter slechts een deel van het bedrag terugbetaald, namelijk € 950,00, en heeft de rest niet voldaan ondanks herhaalde aanmaningen van eiser. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat de vordering is verjaard, omdat hij gedurende negen jaar geen communicatie van eiser heeft ontvangen en geen betalingsherinneringen heeft gekregen. Eiser heeft in zijn dagvaarding gesteld dat hij meerdere pogingen heeft gedaan om gedaagde minnelijk te bereiken en dat hij in 2018 nog om betaling heeft verzocht.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser op 25 december 2013 opeisbaar werd en dat de verjaringstermijn van vijf jaar op 26 december 2013 begon te lopen. Aangezien de dagvaarding op 25 april 2022 werd uitgebracht, was de vordering in beginsel verjaard, tenzij eiser kon aantonen dat de verjaringstermijn op rechtsgeldige wijze was gestuit. Eiser heeft echter niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te tonen dat de verjaringstermijn was gestuit. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast en heeft de vordering van eiser afgewezen. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot, aangezien gedaagde zonder bijstand van een gemachtigde heeft geprocedeerd.