Uitspraak
1.De procedure
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid;
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
op 7 december 2022.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, vertegenwoordigd door mr. W.R. Aerts, kwam in verzet tegen een verstekvonnis van 27 oktober 2021, waarbij hij was veroordeeld tot betaling aan de geopposeerde, vertegenwoordigd door mr. F.C.H. Blom. De opposant had de verzetdagvaarding op 30 december 2021 betekend, maar deze was niet tijdig ingediend bij de griffie. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het instellen van verzet was overschreden, aangezien de opposant op 7 december 2021 op de hoogte was gesteld van het verstekvonnis en de verzetdagvaarding niet binnen de vereiste termijn was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzet, waardoor het oorspronkelijke verstekvonnis in stand bleef. De opposant werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de geopposeerde, die tot dat moment waren begroot op € 311,00. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M. van den Boom.