Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 juli 2021
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 22 februari 2022 en de pleitaantekeningen van mr. Maat.
2.De feiten
zij haar werkzaamheden als zodanig heeft voltooid;
mijn echtgenote haar werkzaamheden als afwikkelingsbewindvoerder heeft voltooid, maar uiterlijk drie jaar na mijn overlijden.
naar aanleiding van het overlijden van de overledene tussen de langstlevende en de kinderen een niet-opeisbare vordering van het erfdeel is ontstaan.Ten aanzien van deze erfdelen van de kinderen heeft zij het testamentair bepaalde rentepercentage van 6% ‘samengesteld’ bepaald op 0% ‘enkelvoudig’ met ingang van [overlijdensdatum] .
- inboedel ter waarde van € 250,00
- banktegoeden en contanten € 29.465,00
- vorderingen en restituties € 3.143,00
- ondernemingsvermogen
€ 3.140,00
€ 20.173,00
- voor de cultuurgronden de waarde in verpachte staat;
- (…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in hun vorderingen jegens moeder, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]
Over de geldvorderingen van mijn overige erfgenamen op echtgenote bepaal ik het volgende: