ECLI:NL:RBZWB:2022:8504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
9503399 CV EXPL 21-3644 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens te late klacht over gebreken in stucwerk

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de vordering van eiseres afgewezen wegens te late klacht over gebreken in het stucwerk. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.G.C.M. Croonen-van der Linden, had een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.F. Bil, met betrekking tot herstelwerkzaamheden die niet naar behoren waren uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet tijdig had geklaagd over de gebreken, waardoor de vordering was verjaard. De procesgang omvatte een tussenvonnis van 31 augustus 2022, verschillende aktes van beide partijen en een deskundigenrapport van 20 december 2020, waaruit eiseres pas na enige tijd kennis nam van de tekortkomingen van gedaagde.

De kantonrechter concludeerde dat de eerdere meldingen van eiseres in 2016/2017 niet als een geldig protest konden worden gekwalificeerd volgens artikel 7:761 BW, omdat eiseres toen nog niet van mening was dat er sprake was van een tekortkoming. De rechter benadrukte dat eiseres onvoldoende voortvarend had gehandeld en dat de lange tussenpozen tussen haar acties niet konden worden gerechtvaardigd. Bovendien was er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een beroep op de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigden. De vordering werd afgewezen en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.119,00 werden begroot.

De uitspraak werd gedaan op 7 december 2022 door mr. Dijkman en is openbaar gemaakt. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9503399 CV EXPL 21-3644
vonnis d.d. 7 december 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [woonadres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G.C.M. Croonen-van der Linden, werkzaam ten kantore van D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [adres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.F. Bil, advocaat te Oosterhout.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 31 augustus 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte van [eiseres] van 28 september 2022 met één productie;
c. de antwoordakte van [gedaagde] van 26 oktober 2022 met producties;
d. de akte van [eiseres] van 9 november 2022.

2.De verdere beoordeling

2.1
In voornoemd tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld te reageren op het door [gedaagde] gevoerde verjaringsverweer.
2.2
Bij akte van 28 september 2022 voert [eiseres] aan dat zij bij de eerste melding aan [gedaagde] nog niet uitging van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] , zodat dit niet als een protest ex artikel 7:761 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden gekwalificeerd. [gedaagde] heeft [eiseres] toen doorverwezen naar haar verzekeraar. Pas na ontvangst van het rapport van de deskundige van 20 december 2020 was zij bekend met de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] . [eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens op 19 januari 2021 in kennis gesteld van het gebrek, zodat tijdig de vordering is ingesteld. Voor zover de afwijzing van de verzekeraar het moment is dat de verjaringstermijn is gaan lopen, is ook tijdig een vordering ingesteld. Bovendien wist [gedaagde] na het eerste contact tussen partijen, waarin hij [eiseres] doorverwees naar de verzekeraar, dat het traject bij de verzekeraar lang kon gaan duren. Ook kon hij weten dat er klachten zouden ontstaan, omdat hij verkeerd materiaal heeft gebruikt. Het beroep op verjaring is dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.3
[gedaagde] voert bij antwoordakte van 26 oktober 2022 aan dat [eiseres] in 2016/2017 heeft geprotesteerd bij [gedaagde] en vervolgens pas op 19 januari 2021 een sommatiebrief heeft gestuurd. Vervolgens heeft zij pas op 14 oktober 2021 een dagvaarding uitgebracht. Hieruit volgt dat de vordering is verjaard. Uit de stellingen uit de dagvaarding volgt immers dat [eiseres] in 2016/2017 bekend is geworden met de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en toen heeft geprotesteerd als bedoeld in artikel 7:671 BW. Bij haar akte lijkt zij op deze stelling echter terug te komen. Dit moet worden gekwalificeerd als een verkapt appel tegen de constatering van de kantonrechter dat is voldaan aan de klachtplicht. Als de aangevulde stellingen van [eiseres] worden gevolgd moet worden geconcludeerd dat niet tijdig is geklaagd, zodat de vordering op die grond moet worden afgewezen. Er blijft immers staan dat [gedaagde] na de berichten in oktober/november 2017 niets meer van [eiseres] heeft vernomen tot de sommatiebrief van 19 januari 2021. Uit de meerdere lange tussenpozen tussen de diverse handelingen van de [eiseres] vloeit bovendien voort dat zij stelselmatig heeft nagelaten de kwestie voortvarend op te pakken. Dit blijkt wel uit de lange periodes tussen de melding bij [gedaagde] , de aanmelding bij de verzekeraar, het inschakelen van De Onderhoudsregisseur, de sommatiebrief en het instellen van de vordering. Dit komt voor rekening en risico van [eiseres] . Hierin kan geen reden worden gezien om opschorting van de verjaringstermijn aan te nemen. Bovendien heeft [eiseres] nagelaten [gedaagde] op de hoogte te houden van de voortgang bij de verzekeraar, zodat de verjaring ook niet is gestuit. Het voorgaande leidt ertoe dat ook geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen.
2.4
Bij akte van 9 november 2022 heeft [eiseres] nog mogen reageren op bij de antwoordakte van [gedaagde] overgelegde producties.
2.5
In het voornoemde tussenvonnis is overwogen dat in artikel 7:761 lid 1 BW is opgenomen dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren, nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Ter discussie tussen partijen staat of de berichten uit 2016/2017 van [eiseres] aan [gedaagde] kunnen worden gekwalificeerd als een protest zoals bedoeld in voornoemd artikel.
2.6
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in 2016/2017 contact met [gedaagde] heeft gezocht, omdat zij blazen ontdekte in het werk en zij [gedaagde] meerdere malen heeft verzocht hiernaar te komen kijken. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit niet anders worden gezien als een protest als bedoeld in artikel 7:761 lid 1 BW. Immers, het betrof een onregelmatigheid in het werk van [gedaagde] op grond waarvan [eiseres] [gedaagde] verzocht dit nader te onderzoeken. Als zij toentertijd (nog) van mening was dat het mogelijk niet door [gedaagde] was veroorzaakt had zij, na meerdere malen [gedaagde] gebeld te hebben, een derde ernaar kunnen laten kijken of de schade direct bij haar verzekeraar kunnen aanmelden. Zij stelt immers zelf dat het haar veel moeite heeft gekost om [gedaagde] zover te krijgen naar het werk te komen kijken. Het feit dat zij steeds contact bleef zoeken met [gedaagde] is niet anders te kwalificeren dan dat zij van mening was dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de blazen in het stucwerk en zij hem daarop aansprak.
2.7
Vervolgens staat tussen partijen vast dat [eiseres] pas weer in januari 2021 contact heeft gezocht met [gedaagde] , zodat op dat moment de vordering was verjaard. De vordering dient in beginsel dan ook te worden afgewezen.
2.8
[eiseres] doet daarnaast een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze stellingen kunnen echter niet tot een ander oordeel leiden. De kantonrechter overweegt dat zij bij de toepassing van artikel 6:2 lid 2 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten. Niet snel kan dan ook worden aangenomen dat een tussen partijen geldende regel uit de wet, gewoonte of rechtshandeling als hier aan de orde, geen toepassing vindt omdat toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dat kader is het, naar het oordeel van de kantonrechter, van belang dat onvoldoende is onderbouwd dat [gedaagde] [eiseres] met kwade bedoelingen heeft doorverwezen naar haar verzekeraar. Daarnaast is van belang dat [eiseres] zelf heeft nagelaten de kwestie voortvarend op te pakken en bovendien heeft nagelaten de verjaring te stuitten, hetgeen op een hele laagdrempelige manier mogelijk is. Zij had enkel stuitingsbrieven hoeven sturen.
2.9
De conclusie is dat de vordering wordt afgewezen.
2.1
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [gedaagde] worden deze begroot op een bedrag van € 1.119,00 aan gemachtigdensalaris (3 punten à € 373,00 voor de conclusie van antwoord, de mondelinge behandeling en de twee aktes zijdens [gedaagde] ).

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van € 1.119,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.