Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.1. Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 25 mei 2022
- de brief van mr. Mieras van 31 mei 2022
- de akte van de zijde van [eiser01] .
2.De verdere beoordeling
Bij brief van 31 mei 2022 heeft mr. Mieras namens [gedaagde01] meegedeeld dat hij niet bereid is om de verzochte stukken over te leggen. Ter toelichting heeft hij gesteld dat de volledige jaarrekeningen over 7 jaren 210 pagina’s beslaan en dat specifieke informatie over het gepachte daaruit niet is af te leiden. Hij voert aan dat hij bij akte van 21 juni 2022 reeds de nodige informatie heeft verstrekt en verwijst naar de daarbij overgelegde jaarrekeningen over 2018 en 2019.
Hetzelfde geldt volgens [gedaagde01] voor de verzochte facturen die specifiek op het perceel betrekking hebben. Die zijn er niet, met uitzondering van de factuur die door [eiser01] reeds bij dagvaarding als productie 15 is overgelegd. De gewassen die op het gepachte stonden, stonden ook op andere percelen. De facturen van kosten en opbrengsten die er zijn, zoals van kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen, machines, accountantskosten en autokosten, zijn niet onderverdeeld naar specifiek perceel. Het overleggen van deze facturen voegt niets toe aan de zaak, aldus [gedaagde01] .
Volgens [eiser01] kan de omvang van een document dat voorhanden is geen belemmering zijn om dat document over te leggen indien daarom is verzocht. Het is niet aan [gedaagde01] om te beoordelen of de informatie uit de stukken al dan niet van belang is. Een jaarrekening geeft volgens [eiser01] juist veel informatie, naast de gecombineerde opgaven. Nu [gedaagde01] heeft geweigerd deze (complete) stukken over te leggen, heeft hij bewust belangrijke informatie achtergehouden, aldus [eiser01] .
voert verder aan dat, nu [gedaagde01] geen facturen heeft overgelegd - ook geen facturen die op meerdere percelen betrekking hebben -, deze kennelijk ontbreken, zodat ervan uit moet worden gegaan dat [gedaagde01] nauwelijks teeltkosten maakt ten aanzien van het gepachte en geen directe opbrengsten heeft. [eiser01] persisteert bij haar vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst.
Nu [gedaagde01] geen nadere gegevens heeft verschaft, heeft hij, gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit het tussenvonnis van 25 mei 2022, zijn betwisting ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter onvoldoende inhoudelijk onderbouwd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hij gedurende in ieder geval enige tijd (mogelijk gedurende jaren) het gepachte niet zelf heeft geëxploiteerd. Daarmee is [gedaagde01] tekortgeschoten in zijn verplichtingen om zich als een goed pachter te gedragen (artikel 7:347 BW).
De pachtkamer is van oordeel dat deze tekortkoming in dit geval dermate ernstig is dat deze de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij is van belang dat [gedaagde01] uitdrukkelijk heeft geweigerd om de verzochte stukken over te leggen, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
De pachtkamer zal de vorderingen tot ontbinding van de pacht en de ontruiming van de pachtgrond toewijzen, met dien verstande dat de datum van ontbinding en ontruiming zal worden gekoppeld aan het einde van de oogst van het te velde staande gewas.