ECLI:NL:RBZWB:2022:8641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/02/389123 FA RK 21-4026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een Ghanees gewoonterechtelijk huwelijk in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een echtscheiding tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse nationaliteit. De man heeft verzocht om echtscheiding en heeft daarnaast een aantal verzoeken ingediend met betrekking tot de huurwoning en huwelijkse schulden. De vrouw heeft eveneens verzocht om een onderhoudsbijdrage en om de huurwoning aan haar toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2022 is vastgesteld dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de rechtsmacht vastgesteld op basis van het feit dat partijen op het moment van indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.

De man heeft gesteld dat hij en de vrouw in 1987 een gewoonterechtelijk huwelijk hebben gesloten in Ghana, maar kan geen bewijsstukken overleggen. De vrouw heeft dit erkend en heeft ook aangegeven dat zij in 1987 al een ceremonie hebben gehad. De rechtbank heeft de vraag of dit huwelijk rechtsgeldig is, aan de hand van Ghanees recht te beoordelen. De rechtbank heeft besloten advies in te winnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) om te bepalen of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk en wat de gevolgen daarvan zijn voor de echtscheiding van het burgerlijk huwelijk dat in 1999 is gesloten.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om vragen te beantwoorden over de gewoonterechtelijke ceremonie en de omstandigheden rondom het huwelijk. De kosten van het advies van het IJI zullen ten laste van de Rijkskas komen. De rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden tot de beantwoording van de vragen door partijen en het IJI.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/389123 FA RK 21-4026
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P. Doorakkers,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Kiliç Arslan.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 23 augustus 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 16 november 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 28 februari 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoekschrift met bijlagen;
- de op 28 maart 2022 ontvangen reactie op het aanvullend verzoekschrift;
- de brieven van mr. Doorakkers van 23 en 31 mei 2022 met bijlagen en de brief van
26 september 2022;
- de op 28 juli 2022 ontvangen modelstaat van de zijde van de man;
- het F-9 formulier van 1 november 2022 van mr. Kiliç Arslan;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 19 november 2021.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 30 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen vast dat zij nu de Nederlandse nationaliteit hebben en dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- aanvullend primair: bepaling dat de vrouw de huurster zal zijn van de echtelijke woning zal zijn en de vrouw daarbij te veroordelen om de helft van de
verhuisvergoeding die aan deze huurwoning is gekoppeld aan de man uit te betalen
zodra deze, dan wel een deel daarvan, aan de vrouw is uitgekeerd, waarbij zij het laatste
deel dat wordt uitgekeerd uiterlijk voor 1 mei 2023 aan de man dient te betalen;
subsidiair: het zelfstandig verzoek van de vrouw om de echtelijke huurwoning toe te wijzen aan de vrouw, met uitsluiting van de man, af te wijzen;
- vaststelling van de huwelijkse schulden van partijen bij de ING-bank en de werkgever van de man en de vrouw te veroordelen om de helft van de thans nog openstaande schulden bij de ING-bank en bij de werkgever van de man voor rekening te nemen, zoals door de man is opgenomen onder de punten 14 tot en met 16 van het aanvullend verzoekschrift.
3.2.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 339,=
per maand;
- bepaling dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
4.2.
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.3.
De man heeft primair verzocht de echtscheiding uit te spreken van het huwelijk tussen partijen gesloten op [datum 1] 1999 te [plaats] , Ghana. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Nadat partijen daartoe bij de mondelinge behandeling in de gelegenheid zijn gesteld, heeft de man bij brief van 26 september 2022 toegelicht dat partijen reeds in 1987 “iets van een (huwelijks)ceremonie hebben gehad waarbij ook getuigen aanwezig zijn geweest”. Het betreft hier volgens de man mogelijk een huwelijk op basis van gewoonterecht maar de man weet dit niet zeker. De man kan geen bewijsstukken van dit mogelijke huwelijk overleggen en weet ook niet wat de exacte datum van het mogelijke huwelijk in 1987 is geweest. Volgens de man is het in Ghana niet mogelijk om twee keer met dezelfde vrouw te trouwen zonder eerst van elkaar te scheiden.
4.4.
De vrouw heeft primair erkend dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk en zij wenst eveneens te scheiden van de man. Pas ter zitting heeft de vrouw gesteld dat partijen in 1987 al gewoonterechtelijk met elkaar zijn gehuwd voordat zij op [datum 1] 1999 te [plaats] , Ghana met elkaar in het huwelijk traden. Bij brief van 1 november 2022 heeft de vrouw nader toegelicht dat het huwelijk op [datum 2] 1987 tot stand is gekomen waarbij partijen met getuigen en het voltooien van gewoonterechtelijke ceremonies met elkaar in het huwelijk zijn getreden.
4.5.
De rechtbank dient te beoordelen of op [datum 2] 1987, althans in 1987, in Ghana een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen tot stand is gekomen en, zo ja, of dit huwelijk aan de door de man gevraagde echtscheiding van het tussen partijen in 1999 gesloten burgerlijk huwelijk in de weg staat. De vraag of een tussen partijen gesloten huwelijk rechtsgeldig is, dient op grond van artikel 10:31 BW naar Ghanees recht te worden beantwoord.
Het is de rechtbank bekend dat Ghana gewoonterechtelijke huwelijken kent die niet altijd worden gevolgd door een registratie. Een dergelijk huwelijk wordt beheerst door het gewoonterecht van de stam of het volk waartoe men behoort. Onder voorwaarden kan een dergelijk huwelijk als rechtsgeldig worden aangemerkt.
Een gewoonterechtelijk huwelijk kan, voor zover de rechtbank bekend, worden ontbonden op grond van een overeenkomst tussen de families van beide partijen. Een niet geregistreerd gewoonterechtelijk huwelijk kan pas worden ontbonden nadat eerst het huwelijk alsnog is geregistreerd.
4.6.
De rechtbank acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om de vraag te kunnen beantwoorden of tussen partijen op [datum 2] 1987 dan wel op een andere datum in 1987 in Ghana een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen en, zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn voor het nadien tussen partijen gesloten burgerlijk huwelijk. De rechtbank is voornemens hieromtrent advies in te winnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI), gevestigd aan R.J. Schimmelpennincklaan 20-22, 2517 JN ’s-Gravenhage. In verband hiermee stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich uiterlijk op 27 december 2022 uit te laten over de volgende vragen:
- Tot welke stam of bevolkingsgroep behoorden partijen in 1987?
- In welke plaats of district heeft de gewoonterechtelijke ceremonie zich voltrokken?
- Op welke wijze heeft de gewoonterechtelijke ceremonie plaatsgevonden en wie heeft de ceremonie geleid/uitgevoerd?
- Hebben partijen samengewoond voor en/of na de ceremonie en, zo ja, waar in of buiten Ghana?
- Is er sprake geweest van enige registratie of schriftelijke vastlegging van het huwelijk of van de ceremonie?
- Hadden partijen voor hun omgeving de staat als waren zij gehuwd? (De rechtbank verwacht van partijen dat zij hun antwoord, al dan niet met voorbeelden, toelichten.)
- Wat was de nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijksceremonie in 1987 en welke nationaliteit(en) hadden partijen op [datum 1] 1999?
- Zijn partijen ermee bekend dat hun huwelijk in het BRP is geregistreerd met de huwelijksdatum [datum 3] 1999 (terwijl de huwelijksakte uit Ghana als huwelijksdatum [datum 1] 1999 vermeldt)? En zo ja, welke consequenties willen zij hieraan verbinden?
- De vrouw is geboren op [geboortedag] 1970 en had derhalve ten tijde van het huwelijk of de ceremonie in 1987 de leeftijd van 16 of 17 jaar. Vormde de leeftijd van de vrouw destijds enig beletsel voor een huwelijk of ceremonie?
4.7.
De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan het IJI voor te leggen:
- Wat waren op [datum 2] 1987, althans in 1987, naar Ghanees recht voor deze partijen de voorwaarden voor de totstandkoming van een rechtsgeldig huwelijk naar gewoonterecht?
- Geldt naar Ghanees recht een eerder bestaand huwelijk naar gewoonterecht als huwelijksbeletsel voor een burgerlijk huwelijk tussen dezelfde partijen en, zo ja, is dan het
(op [datum 1] 1999) tussen partijen gesloten burgerlijk huwelijk naar Ghanees recht een nietig huwelijk?
- Als geen sprake is van een huwelijksbeletsel: wat is naar Ghanees recht de status van het gewoonterechtelijk huwelijk als dezelfde partijen nadien in Ghana een burgerlijk huwelijk sluiten?
- Als naderhand één van partijen van echt wenst te scheiden, van welk huwelijk dient dan echtscheiding te worden gevraagd?
- Als echtscheiding moet worden verzocht van het gewoonterechtelijk huwelijk, wat is het gevolg als daarvan geen exacte datum meer kan worden vastgesteld?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet zijn geformuleerd in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn, of naar uw oordeel kunnen zijn, voor de beslissing van de rechtbank op het echtscheidingsverzoek?
4.8.
De kosten van beantwoording van voormelde vragen zullen ten laste worden gebracht van ’s Rijks kas. Het IJI zal worden verzocht omtrent de beantwoording van voormelde vragen een schriftelijk, ondertekend bericht aan de griffie van de rechtbank te doen toekomen met afschrift daarvan aan partijen.
4.9.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de onder rechtsoverweging 4.6 aan hen gestelde vragen en de onder rechtsoverweging 4.7 geformuleerde voorgenomen vraagstelling aan het IJI, waarna de rechtbank de vragen aan het IJI bij beschikking definitief zal vaststellen en de opdracht aan het IJI zal verstrekken. De behandeling van de zaak zal voor uitlating partijen worden aangehouden tot onderstaande pro forma datum. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk 27 december 2022:
- de onder rechtsoverweging 4.6 gestelde vragen te beantwoorden;
- zich uit te laten over de aan het IJI voorgenomen vraagstelling als geformuleerd in rechtsoverweging 4.7;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.