ECLI:NL:RBZWB:2022:874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaarsbeoordeling door UWV

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die eerder als orderpicker werkte, had zich ziek gemeld na een val met een fiets en ontving een Ziektewet-uitkering. Het UWV besloot op 29 juni 2020 dat de eiser vanaf 4 augustus 2020 geen recht meer had op deze uitkering. Na bezwaar van de eiser werd dit besluit op 18 januari 2021 aangepast, waarbij de uitkering per 19 februari 2021 zou eindigen. De eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 27 januari 2022 werd het beroep besproken. De rechtbank oordeelde dat het UWV de Ziektewet-uitkering terecht had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat de eiser op de datum in geding meer beperkt was dan aangenomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 december 2020, waaruit bleek dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in de aangeboden functies.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/957 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. T. Kocabas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) beslist dat eiser vanaf 4 augustus 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat de ZW-uitkering per 19 februari 2021 zal worden beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mevrouw [naam tolk] als tolk. Mevrouw [naam vertegenwoordiger] heeft namens het UWV via een Skype-verbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker tot 5 november 2018. Hierna heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich met ingang van 5 juli 2019 ziek gemeld met pijn en klachten van de linkerschouder als gevolg van een val met een fiets.
Het UWV heeft eiser bij besluit van 6 augustus 2019 met ingang van 5 augustus 2019 een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering met ingang van 4 augustus 2020 beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat de ZW-uitkering van eiser niet per 4 augustus 2020, maar per 19 februari 2021 zal worden beëindigd omdat eiser dan meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 19 februari 2021.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primair arts [naam arts 1] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] eiser gesproken en het dossier bestudeerd. De primaire arts ziet op dat moment objectiveerbare beperkingen op het fysieke vlak als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek. Volledige arbeidsongeschiktheid in medische zin acht hij niet aan de orde omdat niet wordt voldaan aan één van de criteria: opname in ziekenhuis of instelling (AWBZ-gefinancierd), bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid casu quo verlies aan zelfredzaamheid, of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Er is dus geen sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Er zijn met name beperkingen ten aanzien van linkerschouder gebruik. Ter voorkoming van overbelasting aan de andere arm dient ook deze enigermate ontzien te worden. Vanwege recuperatie en het belang van nachtrust zijn nachtdiensten volgens [naam arts 1] niet toegestaan. Hij verwacht binnen de termijn van een jaar een redelijk tot goede kans op een relevante verbetering door het natuurlijk herstel van de aandoening en/of adequate behandeling.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts geactualiseerd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 juni 2020.
4.2
Arts b&b [naam arts 2] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift en de aanvullende bezwaargronden. Verder heeft hij deelgenomen aan de hoorzitting van 16 december 2020. Na bestudering van de FML van 24 juni 2020 concludeert de arts b&b dat daar de linker schouder toch onvoldoende wordt ontzien. [naam arts 2] heeft de FML op 27 december 2020 aangepast.
4.3
Eiser stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot de volgende rubrieken er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Omdat eiser door pijnklachten ernstige slaapproblemen kent moet hij ook voor het vasthouden van de aandacht worden beperkt net als voor zijn sociaal functioneren. Daarnaast zijn beperkingen voor schroefbewegingen met arm en hand volgens eiser noodzakelijk. Eisers behandelend specialist in Polen heeft aangegeven dat eiser vanaf 3 augustus 2020 minimaal drie maanden volledig arbeidsongeschikt is. Ten onrechte heeft de arts b&b in de verklaringen van de Poolse specialist geen aanleiding gezien voor nader onderzoek naar de beperkingen, waardoor het rapport van de arts b&b onzorgvuldig is.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het UWV was op de hoogte van de door eiser gestelde klachten. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan door het UWV is aangenomen. Ook in de door eiser overgelegde verklaringen van een Poolse specialist zijn zulke aanknopingspunten niet te vinden: deze verklaringen zien niet op de datum in geding en het standpunt dat eiser ongeschikt is om arbeid te verrichten is niet onderbouwd. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 27 december 2020.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 december 2020 moet eiser in staat worden geacht de werkzaamheden in de aan de eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies van administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en machinebediende inpak-verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) te verrichten. Omdat eiser met die functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen, heeft het UWV terecht de ZW-uitkering van hem beëindigd met ingang van 19 februari 2021.
6.
Conclusie
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.