ECLI:NL:RBZWB:2022:875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze per 21 juni 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 januari 2022 was de gemachtigde van eiseres aanwezig, maar eiseres zelf was niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en de medische beoordeling van het UWV in overweging genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV had de medische gegevens bestudeerd en concludeerde dat er geen objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek bij eiseres was. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende onderzoeken, waaronder neuropsychologisch en psychiatrisch onderzoek.

Eiseres voerde aan dat het UWV ten onrechte geen rekening hield met haar eerder vastgestelde borderline persoonlijkheidsproblematiek en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd had waarom er geen sprake was van een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1128 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres per 21 juni 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV. Eiseres is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als bartender. Zij heeft op 30 april 2020 een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiseres per 21 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA omdat er bij haar geen sprake is van een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft vastgesteld dat er bij eiseres op 21 juni 2020 geen sprake is van een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek, zodat het UWV terecht heeft geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per die datum.
3.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift en de aanvullende bezwaargronden. Verder heeft hij deelgenomen aan de hoorzitting en heeft deze verzekeringsarts b&b een neuropsychologisch en een psychiatrisch onderzoek laten verrichten. De conclusies van neuropsycholoog [naam neuropsycholoog] en psychiater [naam psychiater] heeft de verzekeringsarts b&b in zijn afwegingen betrokken.
Omdat geen medische gegevens van behandelaars in het UWV dossier aanwezig zijn en het
verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet conclusief is, werd bij eiseres een gecombineerd
neuropsychologisch en psychiatrisch expertise onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de aard, ernst en achtergronden van mogelijke psychische problematiek.
Uit beide expertise onderzoeken komt naar voren dat geen sprake is van een betrouwbaar te
objectiveren psychisch ziektebeeld conform DSM-5. Er is sprake van vage en weinig specifieke klachten. Het ontbreekt langdurig aan enige gerichte therapie in verband met psychische klachten en eiseres gebruikt geen psychofarmaca. Er is volgens [naam verzekeringsarts] sprake van aangetoonde overrapportage van klachten. De in de UWV dossiers benoemde borderline persoonlijkheidsproblematiek kan niet worden tot een daadwerkelijke persoonlijkheidsstoornis. Mogelijk is sprake van een stoornis in het gebruik van middelen, daar eiseres rapporteert enkele keren per maand speed te gebruiken. Ook dit is niet betrouwbaar vast komen te staan in beide expertise onderzoeken. Uit het dagelijks activiteitenniveau en dagverhaal zoals primair en in bezwaar door eiseres aangegeven blijkt niet dat eventueel middelenmisbruik leidt tot evidente vermindering van functioneren.
Samenvattend kan de verzekeringsarts b&b uit de onderzoeksgegevens niet afleiden dat bij eiseres sprake is van geobjectiveerd ziekte of gebrek zoals bedoeld in het Schattingsbesluit. Hiermee vervalt de grondslag voor enige beperking in arbeid. Op basis van de voorliggende gegevens worden dan ook geen beperkingen in de FML opgenomen.
3.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake zou zijn van persoonlijkheidsproblematiek en ziekte en gebrek. In het verleden is de diagnose Borderline gesteld en eiseres vertoont ook het daarbij passende gedrag. Er is geen sprake geweest van een zorgvuldig onderzoek. De rapportages van de deskundigen zijn niet inzichtelijk en consistent. De rechtbank is verzocht een deskundige te benoemen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts b&b voldoende toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom bij eiseres op 21 juni 2020 geen sprake is van objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek. In de door de deskundigen uitgebrachte rapporten is inzichtelijk en gemotiveerd weergegeven wat hun bevindingen zijn. Er zijn aanwijzingen voor onderpresteren, er is sprake van overrapportage van psychische klachten en de presentatie doet onecht aan. Tevens melden zij dat eiseres al geruime tijd niet meer onder behandeling is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b mocht afgaan op de bevindingen van de deskundigen. Eiseres heeft geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor een andersluidend oordeel. Voor het inschakelen van een deskundige ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Gelet op het vorenstaande heeft het UWV bij het bestreden besluit terecht besloten eiseres met ingang van 21 juni 2020 een WIA-uitkering te weigeren.
4. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op ww.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.