ECLI:NL:RBZWB:2022:879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 19_5601
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, geboren op 29 juni 1969, had op 17 juni 2009 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering, welke aanvraag op 10 augustus 2009 werd afgewezen. Eiser heeft in 2019 een verzoek ingediend om terug te komen op deze eerdere afwijzing, maar het UWV heeft dit verzoek op 13 februari 2019 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een beroepsprocedure. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 is het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om aanvullende medische informatie te beoordelen. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er nieuwe informatie was, maar dat deze geen aanleiding gaf om de eerdere beoordeling te herzien. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had besloten om niet terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009, maar dat het bestreden besluit aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek leed. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5601 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009.
In het besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser staat onder bewind van Budget Support en heeft toestemming gekregen voor het voeren van deze procedure. Artikel 8:21, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het UWV is verschenen mr. M.S. van Zaane.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen de door eiser overgelegde medische informatie voor te leggen aan de verzekeringsarts b&b.
Op 27 mei 2021 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd. Eiser heeft op 14 juli 2021 gereageerd op deze rapportage.
Bij brief van 6 oktober 2021 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd om het binnen vier weken kenbaar te maken als zijn nog gehoord willen worden op een zitting.
Geen van de partijen heeft aangegeven nog gehoord te willen worden. Vervolgens heeft de rechtbank op 13 januari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser, geboren op 29 juni 1969, heeft op 17 juni 2009 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering.
Het UWV heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een uitkering op grond van Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend te krijgen. Met het besluit van 10 augustus 2009 is de aanvraag afgewezen.
Eiser heeft op 4 januari 2019 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen gedaan.
Het UWV heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009. Met het primaire besluit is het verzoek afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009.
Wettelijk kader
3. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat uit het besluit van 2009 niet opgemaakt kan worden dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is geweigerd omdat de arbeidsongeschiktheid al bestond voorafgaand aan de werkzaamheden. Het is dan niet te begrijpen dat eiser wel geschikt zou zijn voor de destijds geduide functies. Dit kan aangemerkt worden als een nieuw feit, aldus eiser. Eiser heeft verder verwezen naar een brief van psychiater [naam psychiater] van 27 februari 2019. Daaruit blijkt volgens eiser dat zijn beperkingen al jaren hetzelfde zijn.
Standpunt UWV
5. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiser had de gronden die hij nu naar voren brengt ook tegen de eerdere besluitvorming naar voren kunnen brengen.
Beoordeling rechtbank
6. In het besluit van 10 augustus 2009 is de aanvraag afgewezen, omdat eiser op zijn 17/18e jaar voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van het bepaalde in de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) [1] .
De aanvraag van eiser van 4 juni 2019 is een herhaalde aanvraag. Ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn aanvraag aangemerkt moet worden als een verzoek om terug te komen op de eerdere afwijzing van 10 augustus 2009.
Het UWV heeft op de aanvraag beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb en heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De door eiser overgelegde medische informatie was door het UWV echter niet ter beoordeling voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Het bestreden besluit lijdt daarmee aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek en komt voor vernietiging in aanmerking.
7. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV de door eiser overgelegde medische informatie alsnog voorgelegd aan een verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de medische informatie een nieuw gegeven bevat maar dat deze informatie geen aanleiding geeft om eiser meer te beperken. Hiermee heeft het UWV de motivering van het bestreden besluit dus gewijzigd. Anders dan voorheen wordt nu immers gesteld dat er wel sprake is van een nieuw feit, maar dat dit niet maakt dat de beoordeling destijds niet juist was.
8. Uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt dat de psychiater heeft gesteld dat bij eiser al op zijn 18e jaar sprake was van een autisme spectrum stoornis (Ass). Partijen verschillen van mening of deze diagnose moet leiden tot het aannemen van meer beperkingen dan in 2009 werd aangenomen.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts b&b in zijn stelling dat de gestelde diagnose niets afdoet aan de beperkingen die destijds zijn vastgesteld. Naar vaste rechtspraak is immers niet de diagnose bepalend voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar zijn de beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding bepalend. [2] Het gaat dus om de beperkingen die eiser had op zijn 18e jaar. Dat de diagnose Ass pas is gesteld nadat de verzekeringsarts in 2009 de beperkingen heeft vastgesteld, betekent niet dat de beperkingen destijds niet juist zijn vastgesteld. Uit het onderzoeksverslag uit 2009 blijkt dat de verzekeringsarts eiser in 2009 heeft gezien, waarbij hij expliciet onderzoek heeft gedaan naar de psychische beperkingen van eiser. Bij die vaststelling van de beperkingen is rekening gehouden met de eigen onderzoeksbevindingen en informatie die beschikbaar was over het functioneren van eiser ten tijde van zijn 18e jaar. De verzekeringsarts heeft ook rekening gehouden met psychische beperkingen, door eiser te beperken in het persoonlijk en sociaal functioneren. Bij het vaststellen van die beperkingen heeft de verzekeringsarts onder andere betrokken dat eiser pas vanaf 1995 (eiser was toen 26 jaar) onder behandeling is gekomen voor zijn psychische klachten en dat hij eerder wel psychische klachten had, maar daarvoor nooit heeft moeten verzuimen. Nu uit de informatie van de psychiater niet blijkt dat eiser op zijn 18e verjaardag meer beperkingen had, heeft de verzekeringsarts b&b dan ook op goede gronden gesteld dat er geen aanleiding bestaat om het ingenomen standpunt te wijzigen.
9. Het door eiser aangehaalde feit dat het UWV heeft geweigerd om aan eiser per 27 november 2000 een Ziektewetuitkering toe te kennen omdat hij al arbeidsongeschikt was voor aanvang van de verzekering maakt bovenstaande niet anders. Zoals uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt, heeft eiser vanaf 1995 dusdanige (toegenomen) psychische beperkingen dat hij daarvoor onder behandeling is gekomen. De belastbaarheid van eiser zoals deze in 2000 is vastgesteld, zegt dus niets over de belastbaarheid op zijn 18e jaar (in 1987).
Oordeel rechtbank
10. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft besloten om niet terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009.
11. Omdat het bestreden besluit aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek lijdt, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, omdat het UWV wel terecht heeft beslist om niet terug te komen op het besluit van 10 augustus 2009. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 21 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.