4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1; bewezenverklaring
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 augustus 2021 op zijn bromscooter is gevlucht voor de politie omdat hij een vuurwapen bij zich had. Op het moment dat verdachte de politie in het vizier kreeg, heeft hij zijn bromscooter gestart en is hij via de duinovergang naar beneden gereden. Op de duinovergang kwam verdachte de politieauto tegen. Omdat verdachte aan de politie wilde ontkomen heeft hij zijn snelheid verhoogd en gas gegeven. Verdachte reed op dat moment tussen de 30 en 40 km/u, terwijl de duinovergang een voetgangersgebied betreft (waar enkel stapvoets mag worden gereden). Net toen verdachte tussen de politieauto en een groepje voetgangers door wilde rijden, stapte er een meisje een stukje opzij waardoor hij haar in haar rug aanreed. Het meisje viel en verdachte reed door.
Het meisje, [naam 2] , heeft door het handelen van verdachte pijn aan haar hoofd, rechterarm- en been, schaafwonden en bloeduitstortingen overgehouden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte op 12 augustus 2021 als bestuurder van een bromscooter met veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, zonder snelheid te minderen de duinovergang op is gereden, vervolgens zijn snelheid nog heeft verhoogd en vervolgens is ingereden op [naam 2] . De vraag is of dit als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling moet worden gekwalificeerd.
Het met een bromscooter op iemand inrijden kán dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dit hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat onder de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 2] door verdachtes handelen zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel opleveren. Verdachte is met een snelheid tussen de 30 en 40 km/u op een drukke duinovergang naar beneden gereden en een heeft een jong meisje in haar rug aangereden met een, zeker ten opzichte van haar, zware bromscooter. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte op de vlucht was voor de politie en in dat kader ook in die staat heeft gehandeld. Hierdoor ontstond naar het oordeel van de rechtbank het reële risico op een ongeval waarbij [naam 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dacht dat hij wel langs de politieauto en het meisje kon rijden en wegkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee de aanmerkelijke kans bewust op de koop toe genomen. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
feit 2; bewezenverklaring zonder nadere motivering
Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit of gevorderd, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 3; bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, naast de aangifte, onvoldoende bewijs bevat voor het meetrekken van [naam 1] door verdachte, terwijl hij trachtte weg te rijden op zijn bromscooter. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde mishandeling.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verzet bij zijn aanhouding. Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit of gevorderd, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 4; vrijspraak
De rechtbank moet voor zij tot een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 kan komen beoordelen of verdachte met de in de tenlastelegging genoemde gedragingen/gedachtestreepjes (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
- ( a) de verkeersregels heeft geschonden;
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel kan afgeleid worden dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank overweegt dat verdachte, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje ‘het met een (brom)scooter met hoge snelheid slalommen tussen voetgangers ter plaatste’, de verkeersregels zoals genoemd in de tenlastelegging heeft overtreden. Het slalommen dat wordt gerelateerd door een verbalisant ligt niet ten grondslag aan het onderhavige incident, maar vond al eerder plaats.
- ( b) In ernstige mate
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de gedachtestreepjes 2 ‘het negeren van een geslotenverklaring’, 4 ‘het onvoldoende afstand houden tussen verdachte, al rijdend op een bromfiets, en voetgangers’, 5 ‘het rijden op een gemodificeerde bromfiets die een veel hogere maximum snelheid kon bereiken dan een normale bromfiets’, 6 ‘het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs’ en 7 ‘het rijden met een onverzekerd motorvoertuig’ geen sprake is van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Met betrekking tot gedachtestreepje 3 ‘het overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximum snelheid’ kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de maximumsnelheid met ongeveer 15 à 25 km/u.
Ter plaatse was geen verkeer toegestaan omdat het een voetpad betrof. Er gold daar dus ook geen maximum snelheid, anders dan stapvoets (15 km/u). Het feit dat verdachte daar met een brommer tussen de 30 en 40 km/u reed kan echter niet zonder meer worden beschouwd als een gedraging waarbij welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers in ernstige mate belangrijke gedragsregels in het verkeer worden overtreden waarmee een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven wordt geroepen dan gedrag dat valt onder het gevaarzettingsverbod van artikel 5 WVW 1994.
Vorenstaande betekent dat het gedrag van verdachte niet als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken.