ECLI:NL:RBZWB:2022:908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
02/217389-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wapenbezit met strafmaat

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022, staat de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak is inhoudelijk behandeld op 10 februari 2022, waar de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft op 12 augustus 2021 met zijn bromscooter geprobeerd een meisje, [naam 2], te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op haar in te rijden. Daarnaast had hij een vuurwapen en munitie bij zich en heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding door politieambtenaar [naam 1]. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, waardoor de poging tot zware mishandeling bewezen wordt verklaard. De verdachte wordt ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en verzet bij zijn aanhouding. De rechtbank legt een gevangenisstraf van tien maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens wordt een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/217389-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 februari 2022, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1;heeft geprobeerd om [naam 2] te doden of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn (brom)scooter op haar in te rijden dan wel [naam 2] te mishandelen door op haar in te rijden met zijn (brom)scooter;
feit 2; een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 3; politieambtenaar [naam 1] heeft mishandeld dan wel dat hij zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet bij zijn aanhouding;
feit 4;door zijn verkeersgedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij voert ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aan dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van een poging doodslag, maar dat gelet op de omstandigheden het risico op zwaar lichamelijk letsel wel heeft bestaan. Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde merkt hij op dat de aangifte van [naam 1] met betrekking tot het mee trekken, terwijl verdachte trachtte weg te rijden niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Dit maakt dat er niet tot een bewezenverklaring van mishandeling kan worden gekomen, maar dat wel sprake is geweest van verzet. Voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde wordt opgemerkt dat sprake is geweest van een optelsom van verkeersovertredingen, waardoor artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 is overtreden. Het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen omdat verdachte dit feit heeft bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring kan komen voor wat betreft de onder 1 meer subsidiair genoemde mishandeling, het onder 2 genoemde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en het onder 3 subsidiair genoemde verzet. Ten aanzien van feit 1 wordt opgemerkt dat bij verdachte geen (voorwaardelijk) opzet aanwezig was op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Er kan ook niet worden bewezen dat verdachte met een snelheid tussen de 40 en 60 km/u reed. Ten aanzien van feit 3 wordt opgemerkt dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van de verbalisant dat hij door verdachte zou zijn meegetrokken, waardoor enkel verzet bewezen zou kunnen worden verklaard. Voor wat betreft feit 4 wordt nog opgemerkt dat het handelen van verdachte geen gevaar voor leven of zwaar letsel veroorzaakt heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1; bewezenverklaring
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 augustus 2021 op zijn bromscooter is gevlucht voor de politie omdat hij een vuurwapen bij zich had. Op het moment dat verdachte de politie in het vizier kreeg, heeft hij zijn bromscooter gestart en is hij via de duinovergang naar beneden gereden. Op de duinovergang kwam verdachte de politieauto tegen. Omdat verdachte aan de politie wilde ontkomen heeft hij zijn snelheid verhoogd en gas gegeven. Verdachte reed op dat moment tussen de 30 en 40 km/u, terwijl de duinovergang een voetgangersgebied betreft (waar enkel stapvoets mag worden gereden). Net toen verdachte tussen de politieauto en een groepje voetgangers door wilde rijden, stapte er een meisje een stukje opzij waardoor hij haar in haar rug aanreed. Het meisje viel en verdachte reed door.
Het meisje, [naam 2] , heeft door het handelen van verdachte pijn aan haar hoofd, rechterarm- en been, schaafwonden en bloeduitstortingen overgehouden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte op 12 augustus 2021 als bestuurder van een bromscooter met veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, zonder snelheid te minderen de duinovergang op is gereden, vervolgens zijn snelheid nog heeft verhoogd en vervolgens is ingereden op [naam 2] . De vraag is of dit als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling moet worden gekwalificeerd.
Het met een bromscooter op iemand inrijden kán dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dit hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat onder de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 2] door verdachtes handelen zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel opleveren. Verdachte is met een snelheid tussen de 30 en 40 km/u op een drukke duinovergang naar beneden gereden en een heeft een jong meisje in haar rug aangereden met een, zeker ten opzichte van haar, zware bromscooter. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte op de vlucht was voor de politie en in dat kader ook in die staat heeft gehandeld. Hierdoor ontstond naar het oordeel van de rechtbank het reële risico op een ongeval waarbij [naam 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dacht dat hij wel langs de politieauto en het meisje kon rijden en wegkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee de aanmerkelijke kans bewust op de koop toe genomen. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
feit 2; bewezenverklaring zonder nadere motivering
Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit of gevorderd, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 3; bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, naast de aangifte, onvoldoende bewijs bevat voor het meetrekken van [naam 1] door verdachte, terwijl hij trachtte weg te rijden op zijn bromscooter. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde mishandeling.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verzet bij zijn aanhouding. Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit of gevorderd, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 4; vrijspraak
De rechtbank moet voor zij tot een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 kan komen beoordelen of verdachte met de in de tenlastelegging genoemde gedragingen/gedachtestreepjes (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
- ( a) de verkeersregels heeft geschonden;
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel kan afgeleid worden dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank overweegt dat verdachte, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje ‘het met een (brom)scooter met hoge snelheid slalommen tussen voetgangers ter plaatste’, de verkeersregels zoals genoemd in de tenlastelegging heeft overtreden. Het slalommen dat wordt gerelateerd door een verbalisant ligt niet ten grondslag aan het onderhavige incident, maar vond al eerder plaats.
- ( b) In ernstige mate
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de gedachtestreepjes 2 ‘het negeren van een geslotenverklaring’, 4 ‘het onvoldoende afstand houden tussen verdachte, al rijdend op een bromfiets, en voetgangers’, 5 ‘het rijden op een gemodificeerde bromfiets die een veel hogere maximum snelheid kon bereiken dan een normale bromfiets’, 6 ‘het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs’ en 7 ‘het rijden met een onverzekerd motorvoertuig’ geen sprake is van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Met betrekking tot gedachtestreepje 3 ‘het overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximum snelheid’ kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de maximumsnelheid met ongeveer 15 à 25 km/u.
Ter plaatse was geen verkeer toegestaan omdat het een voetpad betrof. Er gold daar dus ook geen maximum snelheid, anders dan stapvoets (15 km/u). Het feit dat verdachte daar met een brommer tussen de 30 en 40 km/u reed kan echter niet zonder meer worden beschouwd als een gedraging waarbij welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers in ernstige mate belangrijke gedragsregels in het verkeer worden overtreden waarmee een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven wordt geroepen dan gedrag dat valt onder het gevaarzettingsverbod van artikel 5 WVW 1994.
Vorenstaande betekent dat het gedrag van verdachte niet als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 12 augustus 2021 te Vlissingen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 2]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van
een bromscooter, met
een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, zonder
snelheid te minderen de duinovergang op is gereden en vervolgens zijn
snelheid nog heeft verhoogd, en vervolgens is ingereden op,
die [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 12 augustus 2021 te Vlissingen een vuurwapen en
munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk BBM, kaliber .22 en 7 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;
feit 3 subsidiair
op 12 augustus 2021 te Vlissingen, zich met geweld
heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 1] politiemedewerker van
de politie Zeeland West-Brabant, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte,
en zich
daarbij hevig verzette;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij verzoekt aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd in het plan van aanpak van de reclassering en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt. Er bestaan geen bezwaren tegen het koppelen van de bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel. Verder kan aan verdachte een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn bromscooter op [naam 2] in te rijden. Verdachte was op dat moment alleen maar bezig om zo snel mogelijk weg te komen van de politie en heeft geen oog gehad voor de voetgangers die op de duinopgang liepen. Verdachte was bang om aangehouden te worden, omdat hij een vuurwapen bij zich had en heeft op dat moment alleen maar aan zichzelf gedacht. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit feit een grote impact heeft gehad op het nog jonge slachtoffer en haar gezin. Zij werd onverhoeds in haar rug aangereden en heeft hieraan letsel overgehouden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving. In deze zaak ging het bovendien om een geladen vuurwapen dat verdachte midden op de dag op de openbare weg binnen handbereik had. Dat verdachte het vuurwapen bij zich droeg, omdat hij zou zijn bedreigd en hij zich tegen die persoon wenste te kunnen verdedigen, acht de rechtbank kwalijk en verontrustend. Verdachte heeft zich vervolgens ook nog verzet bij zijn aanhouding in het openbaar en waardoor een politieagent pijn en letsel heeft opgelopen.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. De rechtbank heeft ook kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel eerder verkeersovertredingen heeft begaan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de zitting en volgen uit de reclasseringsrapportages die zijn opgemaakt over verdachte.
De bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De rechtbank wil echter de weg die verdachte nu is ingeslagen niet doorkruisen. Verdachte maakt een positieve ontwikkeling door en komt oprecht over in zijn voornemen op het rechte pad te blijven en staat open voor hulp en begeleiding door de reclassering. De rechtbank zal daarom in ruime mate rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle vier de ten laste gelegde feiten (waarbij feit 1 en 3 in de subsidiaire variant). De rechtbank acht slechts bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt ertoe de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank koppelt hieraan de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast legt zij de maximaal op te leggen taakstraf op.
De rechtbank zal de voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu zij van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de daaraan in de wet gestelde voorwaarde, te weten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] (feit 3) vordert een schadevergoeding van € 528,50, waarvan € 98,- ter zake van materiële schade en € 430,50 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit (subsidiair) heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank overweegt dat het materiële deel van de schadevergoeding moet worden afgewezen, nu ter zitting is gebleken dat de benadeelde partij geen kosten voor het inschakelen van huishoudelijke hulp heeft gemaakt en derhalve geen schade heeft geleden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 430,50 gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door dit feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 12 augustus 2021, tot de dag der algehele voldoening.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen en dat deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedragen aan verdachte, aangezien deze geldbedragen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 180 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3 subsidiair:wederspannigheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch zal melden om een afspraak te maken bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat diagnosticeren en, indien geïndiceerd, laat behandelen door Forensische Zorg Emergis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en meewerkt aan bewindvoering indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte meewerkt aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen dan wel inzichtelijk te houden en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 ZAK Hennep, G2364968;
* 1 BLO Hashish, G2364970;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 8,4 EUR, ibn 24-08-2021, G2368637;
* 300 EUR, ibn 24-08-2021, G2368638;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Creditcard, op naam van [naam 3] , G2364923;
* 1 STK Creditcard, op naam van [naam 4] , G2364924;
* 1 STK Creditcard, op naam van [naam 5] , [naam 6], G2364929;
* 1 STK Creditcard, op naam van [naam 5] , G2364930;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 430,50 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] (feit 3), € 430,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 februari 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.