ECLI:NL:RBZWB:2022:927
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de heffingsambtenaar op 28 februari 2019 de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats] vastgesteld op € 128.000,-. Na bezwaar van de belanghebbende is deze waarde in de uitspraak op bezwaar van 15 november 2019 verlaagd naar € 124.000,-. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de waarde in het economische verkeer van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 is vastgesteld op € 105.000,-. Tevens is er overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding van € 1.082,- en een vergoeding van het griffierecht van € 47,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd.
Daarnaast heeft de belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar met ongeveer 11 maanden is overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van € 181,82 en de Staat der Nederlanden tot vergoeding van € 818,18 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de WOZ-waarde en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht te vergoeden.