Op 9 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 20/9641 en 20/9642, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2018 en 2019. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende, eigenaar van een woning in de gemeente Schouwen-Duiveland, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die waren opgelegd door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de woning meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar was voor eigen gebruik, ondanks dat belanghebbende zelf de woning in die jaren minder dan 90 dagen had gebruikt.
De rechtbank heeft eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Belanghebbende had haar beroepschrift na afloop van de termijn ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar had de uitspraken op bezwaar naar een oud adres gestuurd, waardoor belanghebbende niet tijdig op de hoogte was van de beslissingen. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende haar adreswijziging tijdig had doorgegeven en dat de overschrijding van de termijn niet aan haar kon worden toegerekend.
Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de aanslagen forensenbelasting uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht had opgelegd, omdat de woning in de jaren 2018 en 2019 meer dan 90 dagen beschikbaar was voor eigen gebruik. De rechtbank heeft daarbij de bepalingen in de verhuurovereenkomst en de algemene voorwaarden van de verhuurbemiddelaar in aanmerking genomen. De rechtbank oordeelde dat het feitelijke gebruik van de woning door belanghebbende niet bepalend was voor de heffing van forensenbelasting. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende daarom ongegrond verklaard en de aanslagen in stand gelaten.