ECLI:NL:RBZWB:2023:1038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
02-276591-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van 31 kilogram cocaïne met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 31 kilogram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de gemaakte procesafspraken onvoldoende recht deden aan de ernst van de zaak en volgde deze daarom niet. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, was niet ingeschreven in de basisadministratie en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 2 februari 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie, mr. M. Kikkert, en de verdediging besproken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 33 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat cocaïne een zeer schadelijke stof is en dat de uitvoer van drugs bijdraagt aan de internationale handel in verdovende middelen. De verdachte had een beperkte rol in de uitvoer, maar de rechtbank rekende het hem zwaar aan dat hij hieraan had bijgedragen. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit en de maatschappelijke belangen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-276591-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 31 kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Het afdoeningsvoorstel

Het Openbaar Ministerie en de raadsman hebben de mogelijkheid onderzocht van het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van deze strafzaak. Naar aanleiding van deze besprekingen is met instemming van beide partijen een overeenkomst opgemaakt. Op 19 december 2022 heeft de rechtbank de door de partijen ondertekende overeenkomst ontvangen. De overeenkomst bevat de volgende procesafspraken:
  • de officier van justitie:
  • eist voor het tenlastegelegde feit een gevangenisstraf van 33 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • zal de Apple iPhone (rood hoesje) retourneren aan verdachte;
  • de verdachte:
  • dient geen onderzoekswensen in;
  • voert geen bewijsverweren;
  • doet afstand van de onder hem in beslag genomen goederen, te weten een Apple iPhone (doorzichtig hoesje) en de tassen waarin de cocaïne werden vervoerd;
  • zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
  • als het vonnis overeenkomt met de gemaakte procesafspraken stellen verdachte en de officier van justitie geen hoger beroep in tegen het vonnis.
Tijdens de zitting zijn de procesafspraken besproken en hebben de verdediging en de officier van justitie de redenen voor het maken van de procesafspraken nader toegelicht. De officier van justitie heeft daarbij naar voren gebracht dat de procesafspraken vooral zijn gemaakt vanuit het oogpunt van efficiëntie. Het Openbaar Ministerie acht het van belang strafzaken snel én effectief af te doen. Zaken worden steeds omvangrijker en complexer met als gevolg steeds langer durende strafprocessen. Het maken van procesafspraken levert tijdswinst op en bespaart zittingsruimte, wat zorgt voor minder lange doorlooptijden. Daarnaast acht de officier van justitie het in deze zaak van belang dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van ten hoogste 3 jaar. Verdachte kan dan - als vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland - na het uitzitten van de helft van de straf, aanspraak maken op strafonderbreking zoals neergelegd in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Die strafonderbreking wordt verleend met als voorwaarde dat de vreemdeling niet meer naar Nederland terugkeert. Dit is volgens de officier van justitie van belang voor de maatschappij, gelet ook op de hoge kosten van detentie. De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij goed heeft begrepen wat de gemaakte procesafspraken en de gevolgen daarvan inhouden. Hij geeft aan dat het zijn eigen beslissing was om akkoord te gaan met de afspraken en hij is zich bewust van het feit dat is overeengekomen dat afstand wordt gedaan van het indienen van onderzoekswensen en het instellen van hoger beroep. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) waren tijdens de zitting van 2 februari 2023 leidend. De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank de procesafspraken kan afwijzen onder meer indien zij de geëiste straf – gelet op de aard en ernst van het feit – niet passend vindt. De rechtbank is namelijk geen partij bij en is niet gebonden aan de gemaakte procesafspraken. Met het oog hierop heeft de voorzitter partijen nadrukkelijk verzocht ook een subsidiair standpunt in te nemen, voor het geval dat de rechtbank niet instemt met de procesafspraken. Ook in dit vonnis staan de overwegingen ingevolge de artikelen 348 en 350 Sv voorop.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gemaakte procesafspraken heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
5.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het voertuig waarin verdachte zat op 27 oktober 2022 in Breda is gecontroleerd. Op de achterbank werden naast verdachte verschillende tassen aangetroffen met daarin in totaal 31 kilogram cocaïne. Verdachte heeft over de cocaïne verschillende verklaringen afgelegd. De rechtbank acht de eerst afgelegde verklaring van verdachte bij de politie het meest betrouwbaar en gaat daarom van die verklaring uit. Daarin verklaart verdachte dat “het witte spul” cocaïne is en dat hij voor het transport € 50,00 of € 100,00 zou krijgen per kilogram. Dat het om chocolade zou gaan die hij naar Breda moest brengen, zoals verdachte later verklaart, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd. De cocaïne is immers door een onbekend gebleven persoon afgeleverd aan verdachte en ook de chauffeur van de taxi was hierbij betrokken. Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde uitvoer van cocaïne. Er is sprake van verlengde uitvoer omdat de drugs nog niet buiten het grondgebied van Nederland waren gebracht, maar uit de bewijsmiddelen volgt dat dit onmiskenbaar de intentie van verdachte en de mededaders was. Zo verklaarden verdachte en de chauffeur van de taxi bij de aanhouding immers dat ze onderweg waren naar België.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 oktober 2022 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van
de Opiumwet, 31 kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – conform de procesafspraken – aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Subsidiair, indien de rechtbank niet voornemens is de procesafspraken te honoreren, wordt gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie acht het namelijk van belang dat verdachte aanspraak kan maken op strafonderbreking.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gewezen op de gemaakte procesafspraken en subsidiair verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan 36 maanden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van 31 kilogram cocaïne. Dit is een ernstig feit. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast wordt door de uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan willens en wetens een bijdrage geleverd en heeft zich totaal niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS betrokken, waarbij voor de uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in beginsel (in standaard gevallen) uit wordt gegaan van een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het blanco strafblad van verdachte en de beperkte rol die verdachte bij de uitvoer van cocaïne heeft gehad. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die cocaïne naar het buitenland exporteert, de koerier niet de persoon is die de grote winst van een dergelijk transport opstrijkt. De organisaties die achter dergelijke transporten zitten, maken vaak misbruik van mensen die financiële problemen hebben. Zij bieden een koerier, zoals verdachte, een manier om snel geld te verdienen. De koerier is alleen wel de persoon die de grootste risico’s loopt en de grootste kans heeft om achter de tralies te belanden.
Gelet op de aard en ernst van het feit, de beperkte rol van verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak een gevangenisstraf van 48 maanden het uitgangspunt is.
Oplegging van die straf betekent voor een Nederlander of een legaal in Nederland verblijvende vreemdeling, op grond van artikel 6:2:10, eerste lid, aanhef en onder b Sv, dat voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend indien de veroordeelde daarvan twee derde deel, namelijk 32 maanden, heeft ondergaan. De in de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging overeengekomen 33 maanden gevangenisstraf komt er – gelet op artikel 40a van de Regeling – op neer dat verdachte ruim 16 maanden gevangenisstraf moet ondergaan en dat het restant, van ruim 16 maanden, wordt opgeschort en door verdachte alsnog moet worden uitgezeten als hij terugkeert naar Nederland. Dit betekent dat verdachte in beginsel slechts ongeveer de helft zou moeten uitzitten van de straf die een Nederlander of een legaal in Nederland verblijvende vreemdeling bij een veroordeling van 48 maanden zou moeten uitzitten. Hoewel verdachte als illegale vreemdeling geen recht heeft op detentiefasering, gaat het dus effectief om een halvering van de straf die in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
De rechtbank acht dit geen passende vermindering van de op te leggen straf, te meer omdat het geen langlopende of ingewikkelde zaak is die – zelfs indien sprake zou zijn geweest van onderzoekswensen van de verdediging – met voldoende voortvarendheid kan worden afgedaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de inhoud van het afdoeningsvoorstel onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak en het belang van de maatschappij onvoldoende geëerbiedigd wordt. Zij ziet in het afdoeningsvoorstel dan ook geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt en legt aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte op grond van artikel 40a, lid 2 van de Regeling na het uitzitten van 2/3 van zijn straf in aanmerking komt voor strafonderbreking. Daarmee is deze regeling vergelijkbaar met de regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv dan wel strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2023.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.