ECLI:NL:RBZWB:2023:1046
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na beëindiging ZW-uitkering en toekenning WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster, een vrouw uit een onbekende plaats, had tegen een besluit van het UWV bezwaar gemaakt. Het UWV had op 30 november 2021 besloten om de ZW-uitkering van verzoekster te beëindigen met ingang van 31 december 2020. Na het indienen van bezwaar, verklaarde het UWV dit bezwaar ongegrond in een besluit van 10 september 2021. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 7 december 2022 heeft het UWV echter een WIA-uitkering aan verzoekster toegekend met terugwerkende kracht tot 26 april 2017, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Gezien het besluit van het UWV van 7 december 2022 heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2031,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, waardoor een veroordeling hiervoor niet nodig is. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.