In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de zaak op 14 februari 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. V.M.C. Verhaegen, aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van het UWV, mr. N. Regragui. Eiser had zich per 8 september 2020 ziek gemeld vanuit een WW-uitkering, en het UWV beëindigde zijn ZW-uitkering met ingang van 8 november 2021. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit, wat leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank overweegt dat het UWV de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, ondanks zijn klachten van een aanpassingsstoornis en aspecifieke rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de beperkingen van eiser correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 augustus 2021. Eiser voerde aan dat hij meer beperkt was dan aangenomen, maar de rechtbank vond geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de UWV-beoordeling onjuist was.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser met de geselecteerde functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.