In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.J.A. Burlet, verzocht om de erkenning van de minderjarige door de man te vernietigen. De man, vertegenwoordigd door mr. C.E.J.E. Kouijzer, heeft de erkenning van de minderjarige gedaan. De bijzondere curator, mr. V.J.C. Pieters, heeft in haar verslag geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen sprake is van dwaling en dat vernietiging van de erkenning niet in het belang van het kind zou zijn.
Na overleg met de biologische vader heeft de vrouw haar verzoek tot vernietiging van de erkenning ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet meer voorligt en heeft daarom besloten het verzoek van de vrouw af te wijzen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, Bakker-Maljers. De rechtbank heeft tevens mededeling gedaan over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beschikking, dat binnen drie maanden na de uitspraak ingediend moet worden.
De zaak betreft civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan. De rechtbank heeft in haar overwegingen de adviezen van de bijzondere curator en de intrekking van het verzoek door de vrouw meegewogen.