ECLI:NL:RBZWB:2023:107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen WMO-besluit inzake vergoeding aan eisers

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 januari 2023, wordt het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal beoordeeld. Het college had op 7 december 2021 besloten dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een vergoeding voor aanpassingen aan de badkamer en het verbreden van de deuren op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Betrokkene overleed op 21 januari 2022, waarna eisers, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2], de procedure voortzetten.

Het college verklaarde het bezwaar van eisers op 12 mei 2022 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelde het beroep op 22 december 2022 en concludeerde dat eisers wel belanghebbenden zijn, ondanks het standpunt van het college dat de voorziening een individueel karakter heeft. De rechtbank oordeelde dat het college onterecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eisers de werkzaamheden hadden voorgefinancierd en toestemming hadden gekregen om deze uit te voeren. De rechtbank vernietigde het besluit van 12 mei 2022 en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eisers] (betrokkene), uit [plaatsnaam] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(verweerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 7 december 2021 besloten dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een vergoeding in de kosten voor het aanpassen van de badkamer en het verbreden van de deuren in de woning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Betrokkene heeft hiertegen bij brief van 1 januari 2022 bezwaar gemaakt.
1.2.
Betrokkene is op 21 januari 2022 overleden. Namens eisers hebben [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] de procedure voortgezet.
1.3.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2022 heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld.
Voor eisers is verschenen [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Verhaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat eisers niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bezwaar van eisers tegen het besluit van 7 december 2021 onterecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn eisers belanghebbenden?
4. Eisers voeren aan dat zij wel belanghebbenden zijn, gezien de financiële aard van de discussie. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres geen belanghebbenden zijn gelet op het individuele karakter van de voorziening, die niet kan worden voortgezet op naam van eisers. Verweerder verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.
4.1.
De beroepsgrond van eisers slaagt. De rechtbank stelt vast dat het college eisers per e-mail van 27 augustus 2021 toestemming heeft gegeven, om vooruitlopend op het te nemen besluit, te starten met de werkzaamheden. Zoals uit deze e-mail blijkt, was de noodzaak reeds eerder vastgesteld en ging het alleen nog om de hoogte van de vergoeding. De rechtbank stelt vast dat eisers ter zitting hebben toegelicht de werkzaamheden te hebben voorgefinancierd.
Anders dan in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarnaar het college heeft verwezen, is de rechtbank van oordeel dat het in het onderhavige geval niet gaat over een voorziening met een individueel karakter die niet kan worden overgedragen zoals bijvoorbeeld huishoudelijke hulp in natura. De rechtbank is van oordeel dat het feitelijk een geschil betreft over de bekostiging van de gevraagde voorziening. Eisers kan niet de mogelijkheid worden onthouden om dit inhoudelijk en in rechte aan de orde te stellen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers wel belanghebbenden zijn. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7235.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank concludeert dat het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal een nieuwe (inhoudelijke) beslissing op bezwaar moeten nemen.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er is niet gebleken van gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 mei 2022;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.