ECLI:NL:RBZWB:2023:1076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake compensatie transitievergoeding

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 juni 2021, waarin haar aanspraak op compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding werd afgewezen. Na een wijziging van het besluit op 19 december 2022, waarbij het UWV het bezwaar van de verzoekster gegrond verklaarde en een compensatie van € 24.189,76 toekende, trok de verzoekster haar beroep in. Ze verzocht het UWV om veroordeling in de proceskosten, waarop het UWV akkoord ging met deze veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan de verzoekster was tegemoetgekomen en veroordeelde het UWV in de proceskosten van de verzoekster tot een bedrag van € 837,--.

Daarnaast merkte de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 360,-- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig was. De kosten voor de rechtsbijstand werden vastgesteld op € 837,--, gebaseerd op het Bpb, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3121 CRTV
uitspraak van 16 februari 2023 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M.M. de Jong,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) van hete UWV inzake haar aanspraak op een compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding.
Bij besluit van 19 december 2022 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en alsnog het bezwaar gegrond verklaard. Aan verzoekster wordt een compensatie van
€ 24.189,76 toegekend.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 12 januari 2023 meegedeeld akkoord te zijn met een veroordeling in de proceskosten, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 19 december 2022 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 360,-- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.