ECLI:NL:RBZWB:2023:1078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
406066_E16022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op persoonlijkheidsrechten door het uitbrengen van een carnavalslied gebaseerd op een eerder nummer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een liedjesschrijver, eiser, en een gedaagde die een carnavalslied had uitgebracht dat gebaseerd was op het nummer van eiser. Eiser, die het nummer "[titel 1]" had geschreven, vorderde dat gedaagde het nummer "[titel 2]" zou verwijderen en niet opnieuw openbaar maken, omdat dit een inbreuk zou maken op zijn auteursrechten en persoonlijkheidsrechten. Eiser stelde dat hij eigenaar en auteur was van het nummer en dat gedaagde zonder toestemming een parodie had gemaakt, wat volgens eiser niet het geval was. Gedaagde voerde aan dat er sprake was van een parodie en dat hij geen commercieel belang had bij het nummer. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, vooral omdat het carnaval op het punt stond te beginnen. De rechter concludeerde dat gedaagde een ongeoorloofde inbreuk maakte op de persoonlijkheidsrechten van eiser en dat de vorderingen van eiser toewijsbaar waren. Gedaagde werd veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle inbreuken op de persoonlijkheidsrechten van eiser te staken en een dwangsom van € 500,00 per dag/dagdeel te betalen bij niet-nakoming, met een maximum van € 10.000,00. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 9.169,32 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/406066 / KG ZA 23-51
Vonnis in kort geding van 16 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. de Vries te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.F. Dammers te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2023 met producties 1 tot en met 17 en tevens de
  • de door [gedaagde] toegezonden producties 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota’s van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • [eiser] is liedjesschrijver, muzikant, artiest, entertainer en presentator en zijn alter ego is [alter ego eiser] die te boeken is voor feesten en partijen.
  • In 2009/2010 heeft [eiser] het nummer “ [titel 1] ” geschreven voor een reclamecampagne en daarbij de heer [naam 1] als componist ingeschakeld voor het componeren van het nummer.
  • In 2018 heeft [eiser] het nummer “ [titel 1] ” officieel uitgebracht op verzoek van de Zwarte Cross.
  • [eiser] heeft een exploitatieovereenkomst met Buma/Stemra en heeft het nummer “ [titel 1] ” daar geregistreerd.
  • [gedaagde] - die eigenaar is van een autoverhuurbedrijf en bestuurslid is van [vereniging] - heeft als carnavalslied “ [titel 2] ” uitgebracht dat gebaseerd is op het lied “ [titel 1] ”.
  • Op 16 november 2022 heeft [eiser] telefonisch aan [gedaagde] medegedeeld dat het nummer “ [titel 2] ” inbreuk maakt op zijn werk en verzocht het nummer uiterlijk voor 23 november 2022 te verwijderen.
  • Als reactie heeft [gedaagde] op 21 november 2022 medegedeeld dat hij niet op de hoogte is van de wetgeving, maar coveren volgens hem geen probleem is, hij geen commercieel belang heeft bij het nummer en de opzet was het lied met een Tilburgs dialect te zingen.
  • De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 22 november 2022 gesommeerd de openbaarmaking en exploitatie van het nummer “ [titel 2] ” te staken en gestaakt te houden.
  • [gedaagde] heeft het nummer hierop tijdelijk, vanaf eind november 2022 tot 3 februari 2023, offline gehaald van (in ieder geval) Facebook, YouTube, Instagram en bekende streamingdiensten.
  • Partijen, althans hun advocaten, hebben vanaf 28 november 2022 tot en met 19 januari 2023 met elkaar gecorrespondeerd over de toelaatbaarheid van het nummer “ [titel 2] ”. Verder hebben zij gecorrespondeerd over de vraag of er overeenstemming was over het offline halen van het nummer en of [eiser] recht heeft op een vergoeding van gemaakte kosten vanwege de gestelde inbreuk.
  • Partijen zijn daarbij niet tot overeenstemming gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
wordt veroordeeld om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, dan wel binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis iedere inbreuk op het auteursrecht van [eiser] op het nummer “ [titel 1] ” te staken door alle fysieke en/of digitale (re)producties waarop het werk is vastgelegd uit de handel te (doen) halen en te vernietigen alsook het (doen) verwijderen van de digitale versies, zoals ter beschikking gesteld op digitale platforms, waaronder maar niet beperkt tot Spotify en Youtube en hem te verbieden het nummer “ [titel 2] ” opnieuw openbaar te maken en/of verveelvoudigen, in de meest ruime zin van het woord, dan wel een in goede justitie te nemen beslissing;
wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per overtreding dan wel een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] aan het te wijzen vonnis geen gehoor geeft, met een maximum van € 50.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan dwangsommen en maximum;
subsidiair
3. wordt veroordeeld om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, dan wel 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de tussen partijen gemaakte afspraak na te komen, inhoudende het offline halen van het nummer “ [titel 2] ” en deze niet opnieuw openbaar te maken en/of te verveelvoudigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag/dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, dan wel een in goede justitie te nemen beslissing;
in alle gevallen
4. wordt veroordeeld tot betaling van de volledige kosten ex artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [eiser] , zoals gevorderd en met bewijsstukken is onderbouwd, danwel [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten conform het liquidatietarief.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat hij eigenaar en auteur is van het nummer “ [titel 1] ” en [gedaagde] daar een ontoelaatbare auteursrechtelijke inbreuk op maakt door het uitbrengen van het nummer “ [titel 2] ”. Van een parodie als bedoeld in artikel 18b Auterswet (Aw) is volgens [eiser] geen sprake omdat het nummer vrijwel identiek is aan zijn nummer en er geen sprake is van spot of humor van [gedaagde] met het nummer van [eiser] . [eiser] stelt ook dat de inbreuk op het auteursrecht door [gedaagde] (financieel) nadelig is voor hem omdat [gedaagde] en niet [eiser] als artiest voor optredens zal worden geboekt en het nummer afbreuk doet aan de reputatie en bekendheid van [eiser] en “ [titel 1] ”. [eiser] stelt dat er naast de ongeoorloofde inbreuk op het auteursrecht tevens sprake is van onrechtmatig handelen. Subsidiair stelt [eiser] dat er per e-mail overeenstemming is bereikt met [gedaagde] over het offline halen van het nummer en [gedaagde] wanprestatie pleegt door het nummer opnieuw online te zetten. [eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vorderingen omdat [gedaagde] het nummer tijdens carnaval, dat begint op 16 februari 2023, ten gehore wil brengen, dat dit afbreuk doet aan de bekendheid van [eiser] , althans zijn alter ego [alter ego eiser] , en de nadelige gevolgen onomkeerbaar zijn.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , althans hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen, althans te matigen, met veroordeling van [eiser] tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv aan [gedaagde] .
3.4.
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat uit de overgelegde exploitatieovereenkomst met de Stichting Stemra (hierna: Stemra) blijkt dat [eiser] de auteursrechten heeft overgedragen aan Stemra en hij dus niet de rechthebbende is en niet bevoegd is tot handhaving. Verder voert [gedaagde] aan dat er geen schending van auteursrecht of persoonlijkheidsrechten is omdat er sprake is van een parodie. [gedaagde] voert aan dat er duidelijke verschillen zijn gezien: de teksten van beide nummers, het dialect, de artiestennaam, typetjes, locaties, overige personages, logo’s, bumpersticker en grappen. Ook voert hij aan de intentie te hebben gehad om het nummer voor de lol uit te brengen en om te amuseren en aan zelfspot te doen. [gedaagde] voert aan het recht te hebben zijn mening te uiten in de vorm van zelfspot en er een rechtvaardig evenwicht bestaat met de belangen van [eiser] . De parodie is volgens [eiser] niet discriminerend en [eiser] heeft gewoon optredens tijdens carnaval waardoor geen sprake is van gemis aan publiciteit of bekendheid. Ook heeft [gedaagde] geen commercieel belang bij het nummer. [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst is tot het offline houden van het nummer omdat er geen overeenstemming was over de gevorderde kosten. De gevorderde dwangsommen dienen volgens [gedaagde] beperkt te worden tot € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 na 14 dagen omdat hij voor naleving afhankelijk is van derde partijen als YouTube en Spotify.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voldoende aannemelijk is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] stelt namelijk dat het door [gedaagde] uitgebrachte nummer “ [titel 2] ” afbreuk doet aan zijn bekendheid, althans die van [alter ego eiser] en tot minder boekingen zal leiden als het nummer tijdens carnaval dat begint vanaf 16 februari 2023 ten gehore wordt gebracht. Verder vreest hij dat zijn nummer “ [titel 1] ” wordt verdrongen door het nummer “ [titel 2] ”. [gedaagde] heeft de spoedeisendheid overigens niet betwist.
4.2.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn betwisting dat [eiser] auteursrechthebbende is gewezen op de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde exploitatieovereenkomst waarmee [eiser] de mechanische reproductierechten op zijn repertoire heeft overgedragen aan Stemra en waarin is bepaald dat Stemra de exploitatie en de handhaving van de mechanische reproductierechten, verricht, waaronder ten aanzien van inbreuken. Voorst wijst [gedaagde] op de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde registratie (Titelcatalogus) van Buma Stemra waaruit volgt dat [eiser] alleen de rechten heeft als tekstdichter en niet als componist. [eiser] voert aan dat Stemra hem heeft medegedeeld dat hijzelf dient op te treden tegen inbreuken als de onderhavige en dat de componist zijn rechten heeft overgedragen aan hem zoals blijkt uit de verklaring van de componist (productie 3 bij dagvaarding, pagina 2). [gedaagde] wijst er terecht op dat voor een dergelijke overdracht een akte is vereist en een factuur onvoldoende is.
4.3.
De beantwoording van de vragen of de verklaring van de componist van 6 februari 2023 zelf een akte is en in hoeverre [eiser] zijn auteursrecht heeft overgedragen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter achterwege blijven. De vordering van [eiser] tot het staken van de inbreuk is door [eiser] in de dagvaarding immers met name onderbouwd door het vergelijken van de teksten van de beide nummers. [eiser] stelt dat hij de maker is van de tekst omdat hij deze heeft bedacht en de wijzigingen daarvan noemt [eiser] “een slap aftreksel”. Ook valt hij over het wijzigen van de naam van het nummer en vreest dat vele anderen door wijziging van de titel van het nummer aan de haal gaan met het nummer. Verzoeken van derden daartoe wijst hij consequent af. Hiermee heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende feiten ten grondslag gelegd aan een beroep op zijn persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 Aw. Onder randnummer 29 van de dagvaarding noemt [eiser] overigens ook expliciet artikel 25 Aw voor het kunnen instellen van de vorderingen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat [eiser] met name een beroep doet op artikel 25 lid 1 aanhef, onder b en c Aw omdat het bezwaar van [eiser] is gelegen in de wijziging van het werk waaronder de naam (titel). De persoonlijkheidsrechten heeft de maker van een werk zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen blijkens artikel 25 lid 1 aanhef Aw.
4.4.
[gedaagde] heeft erkend dat hij zich bij het maken van zijn werk heeft gebaseerd op het werk van [eiser] en gesteld dat hij dit met wat aanpassingen in de titel (vanwege zijn voornaam) en in de tekst in Tilburgs dialect wilde uitbrengen ten behoeve van carnaval. Aanvankelijk heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een cover althans een parodie, maar in dit kort geding stelt hij zich uitsluitend op het standpunt dat sprake is van een toegestane parodie. Uit deze stellingen en bij vergelijking van de teksten zoals die in het geding zijn gebracht, volgt dat [gedaagde] het werk in gewijzigde vorm en met een wijziging van de naam openbaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat de titel en tekst van de beide nummers op onderdelen afwijken, maar het woord “ [woord] ” in de titel (en het gebruik van een voornaam) en het merendeel van de tekst overeen stemt, waarbij het refrein vrijwel hetzelfde is. [eiser] heeft bij het maken van de tekst creatieve keuzes gemaakt die door [gedaagde] grotendeels zijn overgenomen.
4.5.
[gedaagde] heeft gewezen op de verschillen in de clips. Het hoofdpersonage [personage] heeft een ander overhemd, ander pak, anders gekamd haar en een andere bril. Verder dat [personage] anders dan [alter ego eiser] twee gouden kettingen, een niet gestileerd baardje en zonder zonnebank kleurtje te zien is. Ook noemt [gedaagde] verschillende locaties in zijn clip, namelijk op de openbare weg, bij een autobedrijf en in een huiskamer, die niet voorkomen in de clip van [eiser] en de clip van [eiser] enkel plaatsvindt op een autokerkhof. Ook noemt [gedaagde] een verschil in personages omdat in zijn clip een wat ouder echtpaar en later een groep jongeren voorkomen, terwijl in de clip van [eiser] twee vrouwen op de achtergrond voorkomen. [gedaagde] geeft ook aan dat de in de clip getoonde bumperstickers verschillend zijn omdat de naam, kleur en lettertype van elkaar afwijken en op zijn logo een cartooneske karikatuur van [personage] staat terwijl op het logo van [alter ego eiser] een realistisch tekening van diens hoofd staat. Verder noemt [gedaagde] verschillende grappen in zijn clip, zoals de tekst “ [tekst 1] ”, “ [tekst 2] ” en “ [tekst 3] ”, een prijs van € [bedrag 1] waaraan een [cijfer 1] wordt toegevoegd, een horloge aan elke pols en het contant moeten afrekenen, dat allemaal niet voorkomt in de clip van [gedaagde] . [gedaagde] wijst erop dat in de clip van [eiser] als grap de kop van de versnellingspook afbreekt en bij een gestickerde prijs van € [bedrag 2] een [cijfer 2] wordt toegevoegd.
4.6.
Voor wat betreft de beoordeling van de totaalindruk van de auteursrechtelijk beschermde elementen van het werk van [eiser] overweegt de voorzieningenrechter dat de wijze waarop het nummer in de clip wordt gebracht op hoofdlijnen met elkaar overeen stemt. De gezongen tekst is van een sjoemelende autoverkoper in een platte taal en dat wordt verder versterkt door de aankleding van de artiest in de clip. In beide clips is een louche verkoper te zien gekleed in een colbert met blouse, een zonnebril, gekamd haar, een baardje, armbanden, horloge en ringen. Het type personage stemt met elkaar overeen en de verschillen in uiterlijk zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter klein en maken het karakter niet anders. Dat geldt ook voor de in clips getoonde bumperstickers waarop beiden het gezicht van een wat louche autoverkoper te zien is. De personages, locaties en grappen zijn verschillend, maar doen ook niet af aan hetzelfde beeld dat daarmee wordt neergezet, namelijk een karikatuur van een louche autoverkoper. Op grond van het voorgaande hebben de werken naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoveel mate overeenstemming dat, als gevolg van de door [gedaagde] aangebrachte wijzigingen, er sprake is van aantasting van de persoonlijkheidsrechten van [eiser] waar hij zich in redelijkheid tegen mag verzetten. Voor de redelijkheid van dit verzet is van belang dat [eiser] muzikant en artiest is en het nummer van [gedaagde] verwarring wekt met zijn eigen nummer, dat daardoor naar de achtergrond kan worden gedrukt hetgeen, onder meer, financieel nadeel met zich mee kan brengen. Daar staat weliswaar tegenover het belang van [gedaagde] om het nummer ten gehore te brengen, als grap voor carnaval, zoals [gedaagde] aanvoert, maar dat neemt niet weg dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen en prevaleren, temeer nu [gedaagde] het nummer onder meer op een streamingsdienst als Spotify heeft geplaatst.
4.7.
[gedaagde] beroept zich op de parodie-exceptie als bedoeld in artikel 18b Aw. Op grond van dit artikel wordt niet als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst beschouwd de openbaarmaking of verveelvoudiging ervan in het kader van een karikatuur, parodie of pastiche mits het gebruik in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Dit artikel kan ook worden ingeroepen bij persoonlijkheidsrechten.
4.8.
Artikel 18b Aw is ingevoerd naar aanleiding van de implementatie van artikel 5 lid 3 onder k Richtlijn (EG) 2001/29 en dient op grond van het Deckmyn-arrest van het Hof van Justitie van 3 september 2014, C201/13, EU:C:2014:2132, verdragsautonoom te worden uitgelegd. Naar het oordeel van het Hof van Justitie bestaan de wezenlijke kenmerken van de parodie erin dat:
- een bestaand werk wordt nagebootst, doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk, en
- aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.
4.9.
Het Hof van Justitie heeft er daarbij op gewezen dat de vrijheid van parodie niet onbegrensd is en er altijd een rechtvaardig evenwicht moet worden bereikt tussen de belangen van de rechthebbende van het auteursrecht en de uitingsvrijheid van degene die zich op het parodiërende karakter van het gebruik van een beschermd werk beroept.
4.10.
Partijen verschillen er hier over of er sprake is van een rechtmatige parodie. [gedaagde] stelt dat dit het geval is vanwege duidelijke verschillen in de tekst en in de uitvoering. Verder stelt [gedaagde] dat in zijn nummer aan spot wordt gedaan en de spot wordt gedreven met [gedaagde] zelf en het nummer bedoeld is als carnavalslied zoals blijkt uit de oranje-groene vlaggetjes in de huiskamer en het spandoek waarop staat
“ [tekst 4] ”.De spot hoeft zich niet te richten op het oorspronkelijke werk.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat het tekst van [eiser] versterkt door de presentatie van de hoofdpersoon de spot drijft met het personage van louche autoverkoper. Ook dit element wordt overgenomen door [gedaagde] in zijn nummer dat eveneens de spot drijft met de persoon van een louche autoverkoper en in hooflijnen op dezelfde wijze. Anders dan bijvoorbeeld in de casus die heeft geleid tot het Deckmyn arrest, waarbij een tekening van [naam 2] werd gebruikt voor een politieke spotprent (of het op gedragen toon voordragen door [naam 3] van de songtekst van [titel 3] ) ontbreekt het bij de versie van [gedaagde] aan een draai aan het werk van [eiser] waardoor in voldoende mate afstand van het werk van [eiser] ontstaat. Wat betreft tekst, uitvoering en thematiek is hier sprake van teveel hetzelfde. Het feit dat het nummer van [gedaagde] (overigens slechts gedeeltelijk) is vertolkt in een Tilburgs, althans Midden-Brabants dialect, neemt evenmin weg dat de tekst en het nummer veel lijkt op het nummer van [eiser] en er onvoldoende sprake is van duidelijke verschillen of een duidelijk verschil waardoor sprake is van een parodie. Reeds op deze grond is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er geen sprake is van een parodie in de zin van artikel 18b Aw en dat [gedaagde] geen beroep toekomt op de parodie-exceptie. Aan een belangenafweging in de zin van artikel 18b Aw wordt daarom niet toegekomen.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] een ongeoorloofde inbreuk maakt op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] op het nummer “ [titel 1] ” en de primaire vordering toewijsbaar is zoals in het dictum vermeld. De door [eiser] gevorderde dwangsom van € 500,00 zal per dag/dagdeel worden toegewezen nu niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] vrijwillig aan een veroordeling zal voldoen en er sprake dient te zijn van een voldoende prikkel tot nakoming. De voorzieningenrechter zal de dwangsom maximeren op € 10.000,- nu dit als voldoende prikkel wordt beschouwd. [gedaagde] verzoekt de dwangsommen te verbeuren na 14 dagen omdat hij afhankelijk is van derde partijen, maar daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nu carnaval op 16 februari 2023 aanvangt. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat [gedaagde] gehouden is de maatregelen die hij zelf kan nemen (ter zake eigen accounts) binnen 24 uur na betekening van deze uitspraak uit te voeren en uitsluitend daar waar hij afhankelijk is van de maatregelen van anderen [gedaagde] gehouden is binnen 24 uur na betekening van deze uitspraak de daartoe strekkende instructie te geven de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren. Het dictum dient in deze zin gelezen te worden en het verdient ter vermijding van geschillen over de dwangsom aanbeveling dat bewijs van de gegeven instructie(s) aan [eiser] wordt toegezonden.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Nu het hier gaat om een inbreuk op persoonlijkheidsrechten worden de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv begroot zoals door [eiser] is gevorderd. Gezien de bij dagvaarding overgelegde drie facturen met kostenspecificaties bedragen de advocaatkosten in totaal € 8.749,28. De onderhavige zaak betreft een normale zaak in kort geding, waarvoor een maximum indicatietarief geldt van € 15.000,-. De door [eiser] gevorderde advocaatkosten worden als redelijk beschouwd. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,04
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 8.749,28
Totaal € 9.169,32
4.14.
De gevorderde nakosten worden toegewezen als op de in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, iedere inbreuk op persoonlijkheidsrechten van [eiser] op het nummer “ [titel 1] ” te staken door alle fysieke en/of digitale (re)producties waarop het werk van [gedaagde] is vastgelegd uit de handel te (doen) halen en te vernietigen alsook het (doen) verwijderen van de digitale versies, zoals ter beschikking gesteld op digitale platforms, waaronder maar niet beperkt tot Spotify en Youtube en hem te verbieden het nummer “ [titel 2] ” opnieuw openbaar te maken en/of verveelvoudigen, in de meest ruime zin van het woord;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag/dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met en maximum van € 10.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 9.169,32;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.