ECLI:NL:RBZWB:2023:1082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
400278_T08022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • A. Kool
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening ten behoeve van reconstructie A27 en beoordeling van noodzaak en urgentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft de rechtbank verzocht om vervroegd uit te spreken over de onteigening van percelen die eigendom zijn van Kragtbouw B.V. De onteigening is noodzakelijk voor de uitvoering van de reconstructie van de Rijksweg A27 tussen Houten en het knooppunt Hooipolder. Kragtbouw heeft verweer gevoerd tegen de onteigening, stellende dat er geen urgentie en noodzaak voor de onteigening bestaat. De rechtbank heeft de argumenten van Kragtbouw beoordeeld, waaronder de planologische aspecten en de noodzaak van de onteigening in het licht van het Tracébesluit dat eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is goedgekeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Kroon in redelijkheid tot het besluit tot onteigening heeft kunnen komen, en dat de bezwaren van Kragtbouw niet opwegen tegen de noodzaak van de onteigening. De rechtbank heeft de vordering van de Staat tot vervroegde onteigening toegewezen en het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 444.500,00, waarvan een deel aan de Rabobank moet worden betaald. De rechtbank heeft ook een datum vastgesteld voor de indiening van het deskundigenrapport.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/400278 / HA ZA 22-391
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mr. B.S. ten Kate en mr. S.M.L. Aaldering te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRAGTBOUW B.V.,
gevestigd te Hank,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
en
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.F. van Ingen te Utrecht.
Partijen zullen hierna de Staat, Kragtbouw en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure na het vonnis in incident van 21 september 2022 blijkt uit:
- de conclusie van antwoord van Kragtbouw
- de brief van mr. Ten Kate van 27 december 2022 met producties 1 tot en met 5
- het e-mailbericht van de Rabobank van 9 januari 2023
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 januari 2023
- de pleitnotities van mr. Ten Kate
- de pleitnota van mr. De Jager.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Kragtbouw is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Dussen, [sectie] , nummers [kadastraal nr. 1] en [kadastraal nr. 2] , groot respectievelijk 2.930 m² en 3.370 m² (hierna: de percelen).
2.2.
Kragtbouw exploiteert op deze percelen een weg- en waterbouwbedrijf, gelegen aan het [adres] te Hank. Tot het bedrijf van Kragtbouw behoort een insteekhaven met bijbehorende gronden die zijn gesitueerd aan de noordoostzijde van de Keizersveerbrug over de Bergse Maas.
2.3.
Bij besluit van 20 december 2018 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat het Tracébesluit en het saneringsplan "A27 Houten-Hooipolder" vastgesteld. Het Tracébesluit voorziet in een wijziging van de A27 tussen Houten en het knooppunt Hooipolder inclusief een gedeeltelijke reconstructie van het knooppunt Hooipolder. De wijziging van de A27 bestaat uit het in beide richtingen verbreden van de A27 door middel van deels extra rijstroken en deels spitsstroken. De reden voor deze verbreding is dat de A27 tussen de aansluiting Houten en het knooppunt Hooipolder op een aantal plaatsen het verkeersaanbod niet goed kan verwerken met als gevolg dat de reistijd op dit traject in de spits fors hoger is dan gewenst.
In het Tracébesluit is het ter onteigening aangewezen gedeelte van de eigendom van Kragtbouw bestemd tot talud, landschap en natuur. Ter plaatse van de haven van Kragtbouw is de realisatie van onder meer het talud voorzien. Als gevolg daarvan zal de haven volledig worden gedempt.
2.4.
Kragtbouw heeft beroep ingesteld tegen het Tracébesluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft dit beroep bij uitspraak van 26 augustus 2020 ongegrond verklaard. Het Tracébesluit is hiermee onherroepelijk geworden.
2.5.
Bij Koninklijk Besluit van 8 maart 2022, nr. 2022000491, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 12 april 2022 met nr. 8663 (hierna: het KB), is goedgevonden en verstaan dat voor de uitvoering van de reconstructie van de Rijksweg A27 Houten – Knooppunt Hooipolder (deeltraject 2), vanaf de kruising van de A27 met de Groeneweg tot en met de aansluiting Geertruidenberg, ongeveer 900 meter ten zuiden van de kruising van de A27 met de Bergse Maas bij de Keizersveerbrug, met bijkomende werken, in de gemeenten Gorinchem, Altena en Geertruidenberg, ten name van de Staat worden onteigend de in dat KB ter onteigening aangewezen onroerende zaken, aangeduid op de grondplantekeningen zoals die ter inzage hebben gelegen.
2.6.
In voormeld KB zijn onder meer de volgende aan Kragtbouw in eigendom toebehorende zaken aangewezen:
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 1 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;
- grondplannummer [nummer 2] : een deel van 2.929 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;
- grondplannummer [nummer 3] : een deel van 1.432 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 2] , totaal groot 3.370 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt – kweek)”.
2.7.
Tegen het ontwerp-KB van 25 augustus 2021 waarin voornoemde onroerende zaken van Kragtbouw ter onteigening zijn aangewezen, heeft Kragtbouw op 8 oktober 2021 een zienswijze ingediend. Kragtbouw heeft daarin onder meer aangevoerd dat de noodzaak en urgentie voor onteigening van de benodigde gedeelten van haar onroerende zaken ontbreken. Zij heeft daartoe onder meer – kort gezegd – het volgende gesteld:
- het overgrote deel van haar gronden die in de onteigening zijn betrokken, is bestemd voor landschap en natuur en is niet nodig voor de verbreding van de A27 als zodanig;
- het is voor Kragtbouw onduidelijk wat er op haar grond wordt gerealiseerd. Daarmee is onduidelijk waarom de onteigening noodzakelijk is;
- voor zover de grond wordt gebruikt om een talud te realiseren bestaat daarvoor geen bouwkundige noodzaak. Er bestaan alternatieven voor het beoogde talud, bijvoorbeeld het plaatsen van een damwand, die met minder ruimtebeslag zijn te realiseren, zodat de haven (deels) behouden kan blijven.
2.8.
In het KB van 8 maart 2022 is ten aanzien van de zienswijze van Kragtbouw met betrekking tot het ontbreken van urgentie en noodzaak onder meer het volgende overwogen:

Ad 12.1
Dit onderdeel (…) is in hoofdzaak planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde worden gesteld. Reclamante heeft beroep aangetekend tegen het Tracébesluit A27 Houten – Hooipolder. Reclamante heeft onder andere betoogd dat het talud ter plaatse van haar perceel zoals in het besluit is voorzien een te groot ruimtebeslag heeft. Het gestelde over het beperken van het ruimtebeslag door het plaatsen van een damwand heeft reclamante eveneens naar voren gebracht. De Afdeling heeft het beroep van reclamante ongegrond verklaard. Uit het onherroepelijke Tracébesluit volgt dat op een belangrijk deel van het perceel van reclamante de aanleg van een talud is voorzien. Dit talud maakt deel uit van het wegprofiel van de A27. De weg gaat omhoog in verband met de kruising van de Bergsche Maas (Keizersveerbrug). Zonder het talud is reconstructie van de weg niet mogelijk. Voor het overige is op het perceel van reclamante een berm met inpassing geprojecteerd. Dit houdt verband met de insteekhaven die daar aanwezig is en die in het kader van de realisering van het werk gedempt zal worden. Het ter onteigening aan te wijzen gedeelte is daarmee nodig voor het werk. (…)
2.9.
De percelen zijn belast met een recht van hypotheek ten gunste van de Rabobank.
2.10.
Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft de rechtbank op verzoek van de Staat drie deskundigen (te weten mr. I.P.A. van Heijst, mr. H.J.A. van Hoogmoed en [ingenieur] ) en een rechter-commissaris benoemd en bevolen dat de door de rechter-commissaris nader te bepalen tijd en plaats van de plaatsopneming op een later moment bekend wordt gemaakt. Op 7 november 2022 heeft een vervroegde plaatsopneming plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert dat de rechtbank:
I. vervroegd uitspreekt de onteigening ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de in het lichaam van de dagvaarding nader aangeduide percelen;
II. het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling bepaalt;
III. indien het aanbod niet wordt aanvaard, de bij beschikking (geregistreerd onder zaak-/rekestnummer: C/02/397215/HA RK 22/97) benoemde deskundigen opdraagt de schadeloosstelling te begroten.
3.2.
De Staat stelt dat bij het KB de in r.o. 2.6. genoemde percelen van Kragtbouw ter onteigening zijn aangewezen.
De Staat heeft getracht om met Kragtbouw in der minne tot overeenstemming te komen over de overdracht van de ter onteigening aangewezen onroerende zaken. Hij heeft aan Kragtbouw ter zake van schadeloosstelling laatstelijk een bedrag van € 444.500,00 aangeboden, dat door Kragtbouw niet is aanvaard. De Staat handhaaft dit aanbod.
3.3.
Kragtbouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering tot vervroegde onteigening, kosten rechtens. Subsidiair betwist zij de omvang van de aangeboden schadeloosstelling.
Kragtbouw stelt zich op het standpunt dat een noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat de onteigening van haar percelen niet nodig of urgent is. Zij voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan:
a. de Kroon heeft zich in het KB bij de beoordeling van de bezwaren van Kragtbouw met betrekking tot het ontbreken van urgentie en noodzaak bediend van een standaardoverweging die in dit geval niet kan worden gebruikt;
b. het is onduidelijk wat er op het te onteigenen deel van de grond van Kragtbouw gaat gebeuren;
c. de Staat maakt misbruik van zijn bevoegdheid tot onteigening;
d. de onteigening is (deels) in strijd met de wet, omdat titel IIa Onteigeningswet (hierna: Ow) niet kan dienen als basis voor deze onteigening;
e. er bestaan alternatieven voor het uit te voeren werk die minder ruimte vragen.
3.4.
De Staat heeft het verweer van Kragtbouw gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
De Rabobank heeft als tussenkomende partij ten aanzien van de vordering tot vervroegde onteigening geen standpunt ingenomen. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna onder de beoordeling ingaan op de vordering van de Rabobank en de reacties daarop van de Staat en Kragtbouw.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de onteigeningsrechter bevoegd is de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen als de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven. Ten aanzien van de noodzaak tot onteigening en de afweging van de betrokken belangen, dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Daarbij dient de rechter in beginsel alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht. Een uitzondering hierop is aan de orde wanneer hetgeen de te onteigenen partij aanvoert, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij in strijd is met het recht, omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt, of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten met betrekking tot de uitvoering van een aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering daarvan. In het geval die uitzondering zich voordoet is wel plaats voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening, en wel naar het tijdstip van zijn uitspraak.
4.2.
De bezwaren van Kragtbouw tegen de onteigening hebben betrekking op de noodzaak tot onteigening en de afweging van de betrokken belangen. De rechtbank dient in dit geval dus te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit tot onteigening heeft kunnen komen, op grondslag van de tegen de onteigening gerichte bezwaren die Kragtbouw reeds in de aan het onteigeningsgeding voorafgaande procedure bij de Kroon naar voren heeft gebracht. Voor een zelfstandige beoordeling van de noodzaak tot onteigening door de rechtbank in vorenbedoelde zin is geen plaats, nu Kragtbouw op dat punt geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de Kroon in redelijkheid tot het besluit tot onteigening heeft kunnen komen. Zij overweegt daartoe het volgende, aan de hand van de door Kragtbouw opgeworpen bezwaren en het standpunt van de Staat daaromtrent.
Ad a. de Kroon heeft zich in het KB bij de beoordeling van de bezwaren van Kragtbouw met betrekking tot het ontbreken van urgentie en noodzaak bediend van een standaardoverweging die in dit geval niet kan worden gebruikt
4.3.1.
Kragtbouw voert aan dat zij in haar zienswijze tegen het ontwerp-KB heeft gesteld dat de onteigening van haar percelen niet nodig of urgent is, althans niet voor het geheel. De Kroon heeft de argumenten van Kragtbouw gepasseerd met – kort gezegd – de overweging dat de verweren planologisch van aard zijn, dat deze al zijn gevoerd zijn bij de Afdeling en toen zijn gepasseerd, en dat de Kroon geen reden ziet daarover nog anders te oordelen, zou de Kroon die ruimte al hebben. Kragtbouw stelt zich op het standpunt dat de Kroon zich hiermee bedient van een standaardoverweging, die in dit geval niet kan worden gebruikt.
4.3.2.
De Staat concludeert dat dit bezwaar de inhoud van het Tracébesluit ter discussie stelt en planologisch van aard is. Het is in de onteigeningsprocedure niet meer aan de orde.
4.3.3.
De rechtbank overweegt dat het Tracébesluit in deze procedure niet ter beoordeling staat. Dit Tracébesluit is inmiddels door de uitspraak van de Afdeling op 26 augustus 2020 onherroepelijk geworden. Het bezwaar van Kragtbouw, dat erop neerkomt dat haar belangen vergen dat het werk anders wordt uitgevoerd dan in het Tracébesluit is voorzien, stelt, zoals de Staat aanvoert, de inhoud van het Tracébesluit ter discussie en is planologisch van aard. Het bezwaar speelt geen rol meer in de onteigeningsprocedure, zodat de Kroon dit heeft kunnen passeren.
Ad b. het is onduidelijk wat er op het te onteigenen deel van de grond van Kragtbouw gaat gebeuren
4.3.4.
Kragtbouw voert aan dat (nog steeds) onduidelijk is wat er op haar grond zal worden gerealiseerd. Daarmee is ook onduidelijk waarom onteigening noodzakelijk en urgent is. Er is slechts een (vage) uitlating in de zakelijke beschrijving (die één op één afkomstig is uit het Tracébesluit), die luidt:
“Ingevolge het TB worden de volgende generieke maatregelen gerealiseerd:
“k. de 4 grote rivierkruisingen (Houtensebrug, Hagesteinbrug, Merwedebrug en Keizersveerbrug) zijn oriëntatiepunten op de route en vanuit de omgeving. In de nieuwe situatie ligt de nadruk meer op de optimale beleving van het markante moment van de rivierkruising ondersteund door het alignement van de weg. Vanuit de omgeving blijven de bruggen duidelijk zichtbaar door hun ligging, maat en schaal;”.
Volgens Kragtbouw is overigens niet te vinden wat er gaat gebeuren rond de insteekhaven van Kragtbouw. Als het gaat om het realiseren van “een optimale beleving van het markante moment van de rivierkruising ondersteund door het alignement van de weg” is dat onvoldoende voor onteigening, aldus Kragtbouw.
4.3.5.
De Staat voert aan dat uit het Tracébesluit voldoende duidelijk blijkt wat op de te onteigenen gronden zal worden gerealiseerd. Hij verwijst voorts naar de inhoud van het KB op dit punt.
4.3.6.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van het Tracébesluit met bijbehorende kaarten en toelichting. Daarnaast overweegt zij dat in het KB onder ad 12.1., zie r.o. 2.8., is vermeld dat op een belangrijk deel van het perceel van Kragtbouw de aanleg van een talud is voorzien en dat dit talud onderdeel uitmaakt van het wegprofiel van de A27. Voor het overige is op het perceel van Kragtbouw een berm met inpassing geprojecteerd, aldus de tekst van het KB.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende duidelijkheid bestaat over het werk dat op het onteigende zal worden gerealiseerd. Het bezwaar van Kragtbouw wordt gepasseerd.
Ad c. de Staat maakt misbruik van zijn bevoegdheid tot onteigening
4.3.7.
Kragtbouw voert aan dat de Staat misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot onteigening, omdat het verdwijnen van de haven geen verband houdt met de reconstructie van de A27, maar met de onwenselijke ligging van de haven direct naast de brug waardoor onveilige situaties kunnen optreden.
4.3.8.
De Staat betwist dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Hij stelt dat de reden voor onteigening uitsluitend verband houdt met de aanleg van de A27.
4.3.9.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3.6. heeft overwogen. In het KB zijn de perceelsgedeelten van Kragtbouw ter onteigening aangewezen voor de uitvoering van de reconstructie van de A27 zoals voorzien in het Tracébesluit. Het bezwaar van Kragtbouw is ongegrond en kon door de Kroon worden gepasseerd.
Ad d. de onteigening is (deels) in strijd met de wet, omdat titel IIa Ow niet kan dienen als basis voor deze onteigening
4.3.10.
Kragtbouw voert aan dat de insteekhaven niet nodig is voor de aanleg van de A27 maar “slechts” om de reconstructie van de A27 landschappelijk in te passen. Indien het landschapselement geen bouwkundige functie heeft, kan titel IIa Ow niet dienen als basis voor deze onteigening. Het bepaalde in artikel 72a lid 2 Ow is niet aan de orde.
4.3.11.
De Staat betwist dat de insteekhaven niet nodig is voor de aanleg van de A27. Hij voert aan dat een belangrijk deel van de insteekhaven zal verdwijnen onder het talud, terwijl dat talud noodzakelijk is om de reconstructie van de A27 te realiseren.
De Staat voert aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 26 augustus 2020 reeds heeft overwogen dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de haven te dempen ten behoeve van de realisatie van een nieuw talud, dat de natuurcompensatie samenhangt met de realisatie van het talud, en dat dus met de realisatie van het talud de noodzaak voor natuurcompensatie is gegeven, hetgeen door Kragtbouw als zodanig niet is bestreden.
De Staat betwist voorts dat onteigening van de grond waarop geen talud is bedacht niet mogelijk is op basis van titel IIa Ow. Volgens de Staat kan blijkens de tekst van artikel 72a Ow een onteigening op basis van titel IIa strekken tot de aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een Tracébesluit als bedoeld in artikel 9 lid 1 Tracéwet. In artikel 10 sub a en b Tracéwet is bepaald dat een Tracébesluit ten minste bevat een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk. De Staat stelt dat door de afdeling is geoordeeld dat de natuurcompensatie ter plaatse van de insteekhaven aan dit criterium voldoet. Dat kan in de onteigeningsprocedure daarom niet meer ter discussie staan, aldus de Staat.
4.3.12.
De rechtbank overweegt dat, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over onder meer de inhoud van het Tracébesluit, vaststaat dat een deel van de insteekhaven nodig is voor het uit te voeren werk en daarin een bouwkundige functie heeft. Het standpunt van Kragtbouw dat de insteekhaven slechts een landschappelijk element betreft is daarom onjuist.
Ten aanzien van het verweer van Kragtbouw dat titel IIa Ow (deels) niet kan dienen als grondslag voor onderhavige onteigening, schaart de rechtbank zich achter het standpunt van de Staat en neemt dit als haar oordeel over.
Voor zover Kragtbouw betoogt dat de Afdeling in haar uitspraak alleen is ingegaan op ‘natuurcompensatie’ en niet op de vraag wat de functie van het landschapselement is, beschouwt de rechtbank dit als een planologisch verweer.
De Afdeling heeft in het door Kragtbouw aangevoerde op dit punt geen grond gezien voor het oordeel dat er bij afweging van belangen voor de gekozen planuitvoering aan het door Kragtbouw gestelde belang een groter gewicht had moeten worden toegekend. Daarmee staat de planologische grondslag vast en ligt dit verweer thans niet meer ter toetsing voor.
Ad e. er bestaan alternatieven voor het uit te voeren werk die minder ruimte vragen
4.3.13.
Kragtbouw voert aan dat er betere alternatieven bestaan voor het landschapselement dat op de percelen van Kragtbouw moet komen, waardoor de insteekhaven behouden kan blijven. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanleg van een talud met damwand, of het wijzigen van de beoogde helling van het talud. Onteigening dient daarom als een te zwaar middel te worden aangemerkt, aldus Kragtbouw.
4.3.14.
De Staat concludeert dat dit bezwaar planologisch van aard is en in de onteigeningsprocedure geen rol meer speelt.
4.3.15.
De rechtbank overweegt dat dit bezwaar van Kragtbouw erop neerkomt dat haar belangen vergen dat het werk op een andere wijze wordt uitgevoerd dan in het Tracébesluit is voorzien. Het is niet aan de onteigeningsrechter de door Kragtbouw voorgestane belangenafweging te maken. De rechtbank verwijst naar hetgeen daaromtrent in r.o. 4.3.3. is overwogen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Kragtbouw tegen de onteigening geen doel treft. Gelet daarop, alsmede gelet op het feit dat de in de Onteigeningswet voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd, kan de vordering van de Staat tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van de onderhavige percelen worden toegewezen.
4.5.Met betrekking tot de schadeloosstelling heeft de Staat aangeboden aan Kragtbouw een bedrag van € 444.500,00 te voldoen.
Kragtbouw vindt het aangeboden bedrag van de schadeloosstelling te laag.
4.6.
Gelet hierop kan het bedrag van de schadeloosstelling nog niet worden vastgesteld. Daartoe zijn reeds (met toepassing van artikel 54a e.v. Ow) deskundigen benoemd en heeft een descente plaatsgevonden op 7 november 2022. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat ter gelegenheid van de descente is afgesproken dat het definitieve deskundigenrapport zal worden uitgebracht op uiterlijk 3 juli 2023. De rechtbank zal de datum waarop de nederlegging van het definitieve deskundigenrapport zal moeten plaatsvinden vaststellen op die datum.
4.7.
De vordering de bij beschikking benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten zal worden afgewezen omdat de rechtbank dat al bij de beschikking van 25 mei 2022 in de zaak met zaaknummer C/02/397215 / HA RK 22-97 heeft gedaan.
4.8.
De Staat zal worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadeloosstelling aan Kragtbouw. De Staat heeft voorgesteld het voorschot vast te stellen op een bedrag van 100% van het aangeboden bedrag, zodat het stellen van zekerheid achterwege kan blijven. Nu dit door Kragtbouw niet is weersproken ziet de rechtbank aanleiding het door de Staat te betalen voorschot vast te stellen op 100% van de aangeboden schadeloosstelling, zijnde € 444.500,00.
4.9.
De Rabobank vordert als hypotheekhoudster dat de rechtbank bepaalt dat de Staat en/of Kragtbouw uit het/de bij (tussen)vonnis door de rechtbank vast te stellen (voorschot op de) schadeloosstelling, een bedrag van € 118.000,00 te vermeerderen met rente vanaf 1 augustus 2022, provisie en/of kosten aan haar betaalt en de Staat en/of Kragtbouw hoofdelijk veroordeelt in haar proceskosten.
4.10.
Kragtbouw heeft ter zitting meegedeeld dat zij instemt met toewijzing van de vordering tot rechtstreekse uitbetaling aan de Rabobank van een bedrag van € 118.000,00.
Zij betwist de gevorderde veroordeling tot betaling door haar. Het is volgens Kragtbouw de Staat die moet worden veroordeeld tot betaling. Kragtbouw heeft eveneens de gevorderde proceskostenveroordeling weersproken.
4.11.
De Staat refereert zich ten aanzien van de vordering van de Rabobank.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de referte van Kragtbouw en de Staat ten aanzien van de vordering van de Rabobank tot rechtstreekse betaling aan haar van een bedrag van € 118.000,00 kan deze worden toegewezen op na te melden wijze.
De gevorderde contractuele rente op basis van de door de Rabobank met Kragtbouw gesloten financieringsovereenkomsten kan als door Kragtbouw onweersproken worden toegewezen vanaf 1 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening, voor zover deze nog openstaat. De beslissing op de vordering van de Rabobank voor zover deze ziet op provisie en/of kosten zal worden aangehouden, nu deze vordering vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. De Rabobank zal in de gelegenheid worden gesteld een nadere specificatie over te leggen.
De rechtbank ziet geen grond te bepalen dat de Staat en/of Kragtbouw eerdergenoemd bedrag hoofdelijk moeten voldoen. De Rabobank heeft daarvoor ook geen grondslag gesteld.
4.13.
De beslissing omtrent de gevorderde proceskosten verbonden aan de tussenkomst zal worden aangehouden, totdat over de aan Kragtbouw ter zake de onteigening te betalen (definitieve) schadeloosstelling wordt beslist.

5.5. De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt vervroegd uit ten name van de Staat en ten algemenen nutte de onteigening, vrij van alle lasten en rechten, van de onroerende zaken die zijn aangeduid op de grondplantekening met nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] welke grondplantekening ingevolge de wet ter inzage heeft gelegen en in het Koninklijk Besluit van 8 maart 2022 (nr. 2022000491, Stcrt. 12 april 2022, nr. 8663) nader aangeduid als:
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 1 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;
- grondplannummer [nummer 2] : een deel van 2.929 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;
- grondplannummer [nummer 3] : een deel van 1.432 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 2] totaal groot 3.370 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt – kweek)”,
5.2.
bepaalt het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling voor Kragtbouw op 100% van het in de dagvaarding aangeboden bedrag zijnde € 444.500,00 (vierhonderdvierenveertigduizend vijfhonderd euro), waarvan rechtstreeks aan de Rabobank dient te worden betaald € 118.000,00, vermeerderd met de nog openstaande contractuele rente vanaf 1 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening, en aan Kragtbouw een bedrag van € 326.500,00 minus voornoemd bedrag aan rente vanaf 1 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
stelt de datum voor nederlegging van het deskundigenrapport vast op 3 juli 2023,
5.4.
wijst BN De Stem aan als het nieuwsblad waarin een uittreksel van dit vonnis dient te worden geplaatst,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst de vordering de bij de beschikking van 25 mei 2022 benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten af,
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2023 voor datumbepaling pleidooi na deskundigenrapport,
5.8.
bepaalt dat de Rabobank op de rol van 5 juli 2023 opgave kan doen van de door haar gevorderde provisie en/of kosten,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Kool en mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.