ECLI:NL:RBZWB:2023:1083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/02/406132 JE RK 23-217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • MR. [naam]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ondertoezichtstelling van minderjarigen door de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling (OTS) van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], ingediend door hun vader. De vader verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met de aanwijzing van Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling. De ouders van de minderjarigen zijn gescheiden en de kinderen wonen bij de moeder. De vader stelde dat de eerdere ondertoezichtstelling niet tijdig was beëindigd en dat er een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] was, mede door het gebrek aan contact tussen hen. De moeder en de bijzondere curator van [minderjarige 1] waren van mening dat een OTS niet in het belang van de kinderen was en dat de huidige situatie hen meer rust zou bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 werd duidelijk dat [minderjarige 1] geen contact meer wilde met haar vader, wat leidde tot een conflict tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming steunde het standpunt van de moeder en de bijzondere curator, en concludeerde dat een OTS niet noodzakelijk was. De kinderrechter overwoog dat, hoewel er een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] was, het opleggen van een OTS niet de juiste oplossing zou zijn. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat de huidige situatie meer rust voor de kinderen zou bieden en dat een OTS hen zou belasten met de angst voor uithuisplaatsing. De beslissing werd schriftelijk vastgesteld op 16 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406132 JE RK 23-217
Datum uitspraak: 2 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

[de vader] ,

wonende te [woonplaats 1] , hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats 2] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te ’s-Gravenhage,

MR. [naam] , advocaat in [plaats] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage van 25 november 2022, ingediend als gedingstuk in de procedure met zaaknummer C/02/345932 FA RK 18-3051.
Op 2 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • de bijzondere curator.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [minderjarige 1] , in aanwezigheid van haar bijzondere curator, met de kinderrechter gesproken.
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de man en de verzoeken van partijen in de zaak met nummer C/02/345932 FA RK 18-3051 zijn beide zaken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In beide zaken zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

De feiten

De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voorafgaand aan dit huwelijk geboren. Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij wonen bij de moeder.

Het verzoek

De vader verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Als gecertificeerde instelling dient Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) te worden aangewezen.

Het standpunt van de betrokkenen

Volgens de vader had de vorige ondertoezichtstelling niet per 28 juli 2022 moeten worden beëindigd. Daarbij verwijst hij onder meer naar de brief van [zorginstelling] van 27 januari 2023. Hieruit blijkt dat het vrijwillig kader onvoldoende effectief is. Op eigen kracht kan niet alles worden geregeld. Een dwingend kader is dan ook nodig. Het belangrijkste is dat er weer contact is tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. Het contact tussen [minderjarige 2] en de vader is goed. Dat contact is er echter niet tussen [minderjarige 1] en de vader; ten aanzien hiervan voelt de vader zich machteloos. Sinds enige maanden is er tussen hen zelfs helemaal geen contact. In zijn manier van e-mailen naar haar koos de vader ervoor om haar op dezelfde koele en zakelijke wijze te benaderen als de e-mails die hij van haar ontvangt. Gezien het voorgaande is er sprake van een situatie die leidt tot de conclusie dat er gesproken kan worden van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Deze situatie heeft ook een negatieve uitwerking op [minderjarige 2] . Er is daarom een noodzaak voor een nieuwe ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Door en namens de moeder is bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij destijds eens was met de beslissing om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. Dat wat er nog moet gebeuren kan nog steeds in het vrijwillig kader. De omgang tussen de vader en [minderjarige 2] verloopt op zich goed. Daar is zeker geen behoefte aan een ondertoezichtstelling. De omgang tussen [minderjarige 1] en de vader is steeds moeizamer gaan verlopen. Sinds enige maanden is er tussen hen geen omgang meer. Dat komt door het gedrag van de vader. Inmiddels is de situatie zo geëscaleerd dat [minderjarige 1] absoluut geen contact met de vader wil hebben. Aan de voorwaarden van de ondertoezichtstelling wordt niet voldaan. Subsidiair wordt gesteld dat een ondertoezichtstelling gericht op herstel op het contact tussen [minderjarige 1] en de vader niet wenselijk is. Bovendien zal zo’n maatregel de dreiging van een uithuisplaatsing bij [minderjarige 1] gaan herleven. Ook dat is niet wenselijk. Het verzoek van de vader dient dan ook te worden afgewezen.
Op de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator, benoemd in de zaak met nummer C/02/345932 FA RK 18-3051, de recente ontwikkelingen toegelicht. Gezien deze ontwikkelingen moet [minderjarige 1] worden ontlast van de zorgregeling met de vader. De werkelijke wens en behoefte van [minderjarige 1] is niet langer gedwongen worden om contact te hebben met de vader. [minderjarige 1] heeft nu rust en ruimte nodig heeft om zich te richten op puber zijn. Er is al jaren hulpverlening en de vraag is of hulpverlening nu nog iets uithaalt, nu onder meer uit de e-mailberichten die de vader naar [minderjarige 1] heeft gestuurd valt af te leiden dat hij niet leerbaar is. Hoe pijnlijk dat ook is, het beste is dat er nu geen contact is tussen [minderjarige 1] en de vader. Er is dan ook geen behoefte aan een ondertoezichtstelling met als doel het herstarten van het contact tussen hen.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hijzelf geen aanleiding ziet om een eigen verzoek voor een ondertoezichtstelling in te dienen. Zo’n maatregel zou dan alleen zijn bedoeld om tot contactherstel te komen tussen de vader en [minderjarige 1] . De Raad sluit zich aan bij het actuele advies van de bijzondere curator. De afgelopen jaren zijn al meerdere vormen van hulpverlening ingezet, maar de situatie is niet structureel verbeterd. Gezien wordt dat [minderjarige 1] lijdt onder deze situatie, maar ook dat het voor de vader zwaar is. De Raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] kan doorgaan met haar ontwikkeling (als puber) en zij de last van contact met de vader niet meer op haar schouders heeft. Zij moet nu rust krijgen. Herstel van het contact met de vader is dus niet in haar belang. Een herstart van het contact is dan ook niet aan de orde. Daarnaast zijn in het kader van de vorige ondertoezichtstelling meerdere hulpverleningstrajecten ingezet zonder het gewenste resultaat. De Raad wil geen herhaling van die situatie. Het advies van de Raad is dan ook om het verzoek van de vader af te wijzen.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij sinds enige maanden geen contact met haar vader heeft gehad. Hem ziet zij al lange tijd niet meer als haar vader. Daarom noemt zij hem [de vader] . Als zij vroeger bij [de vader] kwam, dan schreeuwde hij steeds tegen haar als zij in zijn beleving iets fout deed. Al die spanning bezorgde [minderjarige 1] steeds veel stress en hoofdpijn. Sinds zij geen contact met [de vader] heeft, gaat het goed met haar. Zij voelt zich beter, heeft geen hoofdpijn meer en haar prestaties op school zijn behoorlijk verbeterd.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:255 lid 2 BW kan een ouder een verzoek tot ondertoezichtstelling kan indienen wanneer de Raad niet tot indiening van zo’n verzoek overgaat. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven hiertoe geen aanleiding te zien. De vader kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder tot 28 juli 2022 onder toezicht van de GI waren gesteld. Tussen de betrokkenen bestaan verschillende visies over het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Volgens de moeder, de bijzondere curator en de Raad is contact tussen de vader en [minderjarige 1] niet in het belang van laatstgenoemde. [minderjarige 1] zelf heeft een uitgesproken mening. Zij wil absoluut geen contact met de vader, die zij [de vader] noemt. In het verleden is er sprake geweest van te veel en langdurig negatieve ervaringen met de vader waardoor de behoefte aan contact met de vader bij [minderjarige 1] er niet meer is. De vader vindt juist dat dit contact wel in het belang is van [minderjarige 1] en zelfs van [minderjarige 2] . De kinderrechter heeft voor deze verschillende visies oog en neemt deze mee in zijn beslissing. De afweging die hierin gemaakt moet worden is echter lastig.
Enerzijds is het een feit van algemene bekendheid dat het voor de ontwikkeling van een kind niet goed is indien hij maar met één ouder in contact staat. Contact met beide ouders is voor een kind nodig om een goed beeld over zichzelf te kunnen vormen. Doordat [minderjarige 1] geen contact heeft met de vader, mist zij het zicht op een deel van haarzelf. Het beeld dat zij bovendien van haar vader heeft, is niet positief. Als zij aan haar vader denkt, dan komen er alleen negatieve ervaringen naar boven. [minderjarige 1] wordt hierdoor ernstig bedreigd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar identiteitsontwikkeling.
Anderzijds is het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] ook niet goed dat haar een contact met de vader wordt opgelegd, terwijl zij hiertegen heel veel weerstand ervaart. Om die weerstand te onderzoeken en weg te kunnen is hulpverlening ingezet, recentelijk nog systeemtherapie door [zorginstelling] , die niet van de grond is gekomen. De hulpverleningstrajecten vormden en vormen een hele grote belasting voor [minderjarige 1] . Tot op heden lukt het haar zich niet om hiervoor voldoende open te stellen. Zij ervaart van deze trajecten veel spanningen. Aan die spanningen lijkt het gedrag van de vader mede debet, onder meer blijkend uit de door [minderjarige 1] bij het kindgesprek aan de kinderrechter overgelegde e-mails van de vader. Uit deze e-mails blijkt onder meer dat de vader [minderjarige 1] niet benadert als een (jong) kind van hem, maar als een volwassene die hij te pas en te onpas onheus bejegent. Mede hieruit blijkt dat de vader [minderjarige 1] nog steeds belast met volwassenproblematiek. Naast dit alles is er sprake van een (gebrek aan) een oudercommunicatie, die veel druk en stress bij de moeder oplevert. [minderjarige 1] krijgt hiervan ook van alles mee. Dit doet een groot beroep op [minderjarige 1] en beïnvloedt haar welzijn in negatieve zin. Mede daardoor is er bij haar sprake van een groot loyaliteitsconflict en zit zij ernstig klem tussen haar beide ouders.
Een verbetering in de huidige situatie is weliswaar mogelijk, maar daarin is de rol van beide ouders essentieel. Beide ouders zullen bereid moeten zijn om stappen te zetten en de samenwerking met elkaar op te zoeken. Tijdens de vorige ondertoezichtstelling is gebleken dat ondanks verschillende hulpverleningstrajecten het de ouders niet is gelukt om tot een vorm van communicatie met elkaar te komen. Gelet op alles dat al is ingezet heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat dit de ouders binnen afzienbare termijn wel gaat lukken. Beide ouders blijven het lastig vinden om de benodigde hulp te aanvaarden en daarmee aan de slag te gaan. Er is sprake van een hardnekkig conflict, waarin de ouders naar elkaar als hoofdschuldige blijven wijzen en niet bereid zijn om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het zal heel veel inspanning en tijd kosten om dit patroon tussen de ouders binnen een ondertoezichtstelling te doorbreken, waarbij het überhaupt de vraag is of dit gaat lukken. Daarbij is tevens de vraag of het de vader gaat lukken om zich als een vader tegenover [minderjarige 1] te gedragen. Daarnaast is het de vraag of het [minderjarige 1] gaat lukken om zich daarvoor open te stellen. Bij dit alles staat de vraag centraal of van [minderjarige 1] onder de huidige omstandigheden kan worden gevergd dat zij zich openstelt voor herstel van contact met haar vader. Een poging daartoe binnen het gedwongen kader zal, mede gezien de tijd die zo’n herstel in beslag zal gaan nemen, naar het oordeel van de kinderrechter te veel van [minderjarige 1] vergen met het gevaar dat zij niet meer toe komt aan haar ontwikkelingstaken. En dat is nu juist niet de bedoeling van een ondertoezichtstelling. Een dergelijke maatregel dient namelijk [minderjarige 1] te beschermen en haar ontwikkeling veilig te stellen.
Gelet hierop ziet de kinderrechter, hoe lastig ook, aanleiding om het verzoek van de vader af te wijzen. Weliswaar is er weer sprake van een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , mede omdat er tot op heden in het vrijwillig kader geen onbelast contact is gerealiseerd tussen haar en de vader en dat contact inmiddels zelfs is beëindigd, echter het opnieuw opstarten van een ondertoezichtstelling zal naar verwachting de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] niet binnen afzienbare tijd opheffen of verminderen. Vast staat dat een en ander in het verleden een zware belasting voor [minderjarige 1] is geweest. Voor nu is van belang dat [minderjarige 1] rust krijgt. Hierin volgt de kinderrechter het standpunt van [minderjarige 1] , haar bijzondere curator en de Raad. Aldus wordt [minderjarige 1] gevrijwaard van de stress en de hoofdpijn die zij krijgt bij (de gedachte aan) het hebben van contact met de vader. Daarnaast betekent een ondertoezichtstelling voor haar dat zij opnieuw wordt belast met de vrees dat zij bij het niet meewerken aan een contact met de vader uit huis kan worden geplaatst. Ook in dit kader dient er rust te zijn voor [minderjarige 1] . Bij zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek realiseert de kinderrechter zich terdege dat deze beslissing vergaande consequenties heeft wat betreft het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. De kans dat binnen het vrijwillig kader alsnog tot contactherstel tussen hen zal worden gekomen is namelijk zeer klein. Dit betekent dat de vader van contact met [minderjarige 1] verstoken zal blijven en vice versa. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat zijn beslissing om niet tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over te gaan op dit moment het meest recht doet aan de belangen van [minderjarige 1] .
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 16 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.