ECLI:NL:RBZWB:2023:1084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
345932
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een langlopende echtscheidingsprocedure met verstoorde communicatie tussen ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023, betreft het een langlopende procedure rondom de zorgregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen van de betrokken partijen, een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn sinds juni 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingezette hulpverlening niet heeft geleid tot een structurele verbetering van de communicatie tussen de ouders, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling voor de kinderen, terwijl de man een co-ouderschapsregeling voorstelt. De bijzondere curator heeft geadviseerd om de zorgregeling voor de oudste dochter, [minderjarige 1], niet vast te stellen, gezien haar behoefte aan rust en de verstoorde communicatie met de man. De rechtbank heeft dit advies gevolgd en besloten dat er geen zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de man zal worden vastgesteld. Voor de jongere dochter, [minderjarige 2], is een zorgregeling vastgesteld die gelijk is aan de voorlopige regeling. Daarnaast is de kinderalimentatie definitief vastgesteld op € 230 per maand voor [minderjarige 1] en € 170 per maand voor [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/345932 FA RK 18-3051
Datum uitspraak: 16 februari 2023
nadere beschikking betreffende zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Ramsaroep,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer,
betreffende de minderjarige kinderen van partijen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen, advocaat in Hilvarenbeek,
in haar functie als bijzondere curator over
[minderjarige 1].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 augustus 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- het rapport en advies van de bijzondere curator van 10 oktober 2022;
- de brieven van mr. Ramsaroep van 8 november 2022 en 2 december 2022;
- de brieven van mr. Van Reeven-Özer van 25 november 2022 en 30 januari 2023, beide met bijlage;
- de brief van de bijzondere curator van 30 januari 2023 met bijlage.
1.2. De nog voorliggende verzoeken zijn mondeling behandeld op 2 februari 2023. Bij die behandeling zijn gekomen de vrouw, haar advocaat en de advocaat van de man. Ook waren de bijzondere curator en een vertegenwoordiger namens de Raad aanwezig.
1.3. Gelet op de nauwe samenhang tussen de verzoeken in deze procedure en het door de man ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling, met zaaknummer C/02/406132 JE RK 23-217, zijn beide zaken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In beide zaken is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4. Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige 1] , in bijzijn van de bijzondere curator, gesproken over de voorliggende verzoeken.

2.De nadere beoordeling

2.1
De vrouw heeft oorspronkelijk verzocht verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man op zaterdag en zondag, steeds van 10:00 uur tot 18:00 uur. Daarnaast heeft de vrouw ten behoeve van die kinderen verzocht om vaststelling van kinderalimentatie.
De man heeft oorspronkelijk verzocht verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem elke week van woensdag tot en met vrijdag alsmede een keer per veertien dagen van zaterdag tot en met zondag en de helft van de vakanties en feestdagen.
2.2
Bij de beschikking van 22 augustus 2022 heeft de rechtbank voormelde bijzondere curator benoemd over [minderjarige 1] . De bijzondere curator is verzocht om uiterlijk een week vóór 11 oktober 2022 aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen. De behandeling is voor het overige aangehouden tot 11 oktober 2022 pro forma, zulks in afwachting van een reactie van de advocaten op de bevindingen van de bijzondere curator en een standpunt over de voortzetting van de procedure.
2.3
Bij eerdere beschikking van 25 februari 2022 heeft de rechtbank de volgende voorlopige zorgregeling bepaald, totdat op dit punt anders zal zijn beslist. De man en [minderjarige 1] zijn gerechtigd tot contact met elkaar op donderdag in de oneven weken als [minderjarige 2] ook bij de man is, van 16:00 uur tot 19:00 uur, zij eet dan mee met de man en [minderjarige 2] , en op de maandag in de even weken van 15.30 uur tot 17.30 uur. De man en [minderjarige 2] zijn gerechtigd tot omgang met elkaar op de donderdag in de oneven weken vanuit school tot maandagochtend naar school en op de woensdag in de even weken vanuit school tot na het eten. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie is toen aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten over het verloop van de hulpverlening en de voortzetting van de procedure.
2.4
Bij eerdere beschikking van 21 mei 2019 is de kinderalimentatie voorlopig bepaald op een bedrag van € 207,= per maand voor [minderjarige 1] en € 153,= per maand voor [minderjarige 2] . Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt deze bijdrage in 2023 € 230,= per maand voor [minderjarige 1] en € 170,= per maand voor [minderjarige 2] .
2.5
Het verslag van de bijzondere curator van 10 oktober 2022 luidt, kort samengevat, als volgt. De bijzondere curator heeft afzonderlijke gesprekken gevoerd met de vrouw, met de man en met [minderjarige 1] , in bijzijn van haar JIM coach. Ook heeft zij telefonisch gesproken met mevrouw [werker Stichting Jeugdbescherming] van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) en met mevrouw [werker amarant] van Amarant. De bijzondere curator heeft vervolgens de door de rechtbank in de beschikking van 22 augustus 2002 gestelde vragen in haar verslag beantwoord. De werkelijke wens en behoefte van [minderjarige 1] is niet langer gedwongen worden om wekelijks de man te bezoeken. Met de huidige regeling is de grens van mogelijkheden bereikt. De bijzondere curator acht de man op dat moment in staat de communicatie met [minderjarige 1] naar een beter niveau te brengen, maar of dat daadwerkelijk zo is en toekomstbestendig is, kan zij niet beoordelen. De communicatie tussen partijen verloopt niet goed en grote verbetering zal op korte termijn niet ontstaan. Dit is essentieel, gelet op de zorgregeling voor [minderjarige 2] . Hopelijk kan via Amarant worden gebouwd aan wederzijdse acceptatie en berusting. Zolang beide partijen in hun wijze van communicatie niet positief over elkaar zijn, vergroot dit het loyaliteitsconflict van [minderjarige 1] . Door de ‘dwang’ bij het contact met de man zal zij geen emotionele ruimte ervaren om hier zelf een eigen beeld over te vormen. Daarnaast wordt zij ook nog schriftelijk met grote regelmaat belast met de omgangsproblematiek. Als dit contact zo voortduurt zal haar gevoel van weerstand toenemen. Haar brein ontwikkelt zich naar volwassenheid; zij behoort zich af te zetten tegen haar ouders. Zoals de regeling nu loopt heeft zij ook geen ruimte om een reëel beeld van de vrouw te vormen. Bij haar huidige levensfase hoort geen gedwongen contact. Het advies is om haar niet langer wekelijks te dwingen naar de man te gaan, maar de keuze aan haar te laten. Wel dient er een ondergrens te zijn aan contact. Zij dient hem eens per twee weken te berichten hoe het met haar gaat. De man kan op het e-mailtje of appje reageren, maar zonder verwijten of verwijzingen naar de vrouw of het verleden. Louter positieve berichten kunnen worden gestuurd. Op bijzondere dagen (zoals Vaderdag, verjaardagen en Kerst) dient zij even bij de man op bezoek te gaan.
Bij brief van 30 januari 2023 heeft de bijzondere curator een verslag ingediend van mevrouw [werker amarant] over de bij Amarant ingezette hulpverlening. De e-mails die [minderjarige 1] de afgelopen periode van de man heeft ontvangen waren dusdanig belastend voor haar dat de bijzondere curator, in samenspraak met mevrouw [werker amarant] , [minderjarige 1] toestemming heeft gegeven voorlopig geen e-mailcontact met de man te onderhouden. Op de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator deze recente ontwikkelingen toegelicht. Zij herhaalt dat [minderjarige 1] nu rust en ruimte nodig heeft om zich te richten op puber zijn. Er is al jaren hulpverlening en de vraag is of hulpverlening nu nog iets uithaalt, nu uit de e-mailberichten die de man naar [minderjarige 1] heeft gestuurd valt af te leiden dat hij niet leerbaar is. Hoe pijnlijk dat ook is, het beste is dat er nu geen contact is tussen [minderjarige 1] en de man. Gezien deze recente ontwikkelingen komt de bijzondere curator terug op daar advies ten aanzien van de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de man.
2.6
Bij brief van 8 november 2022 heeft de vrouw ingestemd met het advies van de bijzondere curator. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw echter vanwege recente ontwikkelingen verzocht om wijziging van de voorlopige zorgregeling van [minderjarige 2] . Zo heeft zij gehoord dat [minderjarige 2] te laat op school komt, bij de man geen ontbijt krijgt en het avondeten ongezond is. Zij verzoekt voor [minderjarige 2] een regeling vast te stellen waarbij zij in de oneven weken op zaterdag en op zondag van 10.00 uur tot voor het avondeten en in de even week op woensdag vanuit school tot na het eten contact heeft met de man. Voor [minderjarige 1] verzoekt zij nu dat er geen zorgregeling met de man wordt vastgesteld.
2.7
Bij brief van 25 november 2022 heeft de man niet ingestemd met het advies van de bijzondere curator. Dit omdat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict zit en als zij de keuze krijgt zij nimmer kiest voor contact met de man. De contacten met [minderjarige 1] zijn naar de mening van de man steeds positiever gaan lopen. Er is nog steeds noodzaak van een ondertoezichtstelling, omdat Amarant heeft aangegeven dat er voor de hulpverlening een juridisch kader nodig is. De man doet daar een verzoek toe voor de duur van een jaar met benoeming van de GI als uitvoerder daarvan. Bij brief van 30 januari 2023 heeft de man aangegeven niet naar de mondelinge behandeling te komen, omdat hij van mening is dat, samengevat, er niet kritisch wordt gekeken naar de vrouw en hij, als vader, enkel wordt veroordeeld.
Op de mondelinge behandeling is namens de man verzocht om wijziging van de voorlopige zorgregeling. Zijn wens is een co-ouderschapsregeling met [minderjarige 2] . Hij verzoekt op dit moment een regeling waarop hij één keer per twee weken van donderdag vanuit school tot woensdagochtend naar school contact heeft met [minderjarige 2] . Het contactmoment op de woensdag in de andere week kan dan komen te vervallen. Ten aanzien van het contact met [minderjarige 1] voelt de man zich machteloos. In zijn manier van e-mailen naar haar koos de man ervoor om haar op dezelfde koele en zakelijke wijze te benaderen als de e-mails die hij van haar ontvangt, waarbij hij twijfels heeft of haar e-mails daadwerkelijk door haarzelf worden gestuurd. Hij verzoekt voor [minderjarige 1] een zorgregeling vast te stellen, gelijkluidend aan de voorlopige regeling.
2.8
Namens de Raad is op de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van [minderjarige 2] ziet de Raad geen concrete onderbouwing van de stellingen die de vrouw nu over onder meer de voeding inneemt. Het advies is dan ook om de bestaande voorlopige regeling vast te stellen als de definitieve regeling. Ten aanzien van [minderjarige 1] sluit de Raad aan bij het actuele advies van de bijzondere curator. De afgelopen jaren zijn al meerdere vormen van hulpverlening ingezet, maar de situatie is niet structureel verbeterd. Gezien wordt dat [minderjarige 1] lijdt onder deze situatie, maar ook dat het voor de man zwaar is. De Raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] kan doorgaan met haar ontwikkeling (als puber) en zij deze last niet meer op haar schouders heeft. Zij moet nu rust krijgen. De Raad ziet dan ook geen mogelijkheid tot het vastleggen van enige zorgregeling.
2.9
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij sinds enige maanden geen contact met de man heeft gehad. Hem ziet zij al lange tijd niet meer als haar vader. Daarom noemt zij hem [voornaam de man] . Als zij vroeger bij [voornaam de man] kwam, dan schreeuwde hij steeds tegen haar als zij in zijn beleving iets fout deed. Al die spanning bezorgde [minderjarige 1] steeds veel stress en hoofdpijn. Sinds zij niet meer naar [voornaam de man] gaat, gaat het goed met haar. Zij voelt zich beter, heeft geen hoofdpijn meer en haar prestaties op school zijn behoorlijk verbeterd. Zij wil geen contact meer met de man. Daarom wil zij af van de zorgregeling tussen haar en de man.
2.1
In de zaak met nummer C/02/406132 JE RK 23-217 was aan de orde het verzoek van de man om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van een jaar. Bij beschikking van 2 februari 2023 is dat verzoek afgewezen.
2.11
De rechtbank constateert bij haar beoordeling als eerste dat de verzoeken die voorliggen zijn oorsprong vinden in de op 14 juni 2018 aangevangen procedure tot echtscheiding. Aandachtspunt daarbij is steeds de verstoorde communicatie tussen partijen geweest, die als ex-partners tegenover elkaar bleven staan, in plaats van als ouders samen te werken en zich te richten op het opgroeien en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze verantwoordelijkheid rust in eerste instantie bij partijen als ouders en niet bij hulpverlenende instanties en zeker niet bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Alle betrokkenen zijn het erover eens, en de rechtbank onderschrijft dat, dat de ingezette hulpverlening niet heeft geleid tot een structurele verbetering van de communicatie tussen deze ouders. Dit brengt de rechtbank tot de volgende eindbeslissing, in aansluiting op het advies van de Raad voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het advies van de bijzondere curator voor [minderjarige 1] .
2.12
Ten aanzien van [minderjarige 2] zal de rechtbank definitief een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen. Die regeling zal gelijk zijn aan de voorlopige regeling. Pas op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar zorgen geuit over de uitvoering van de zorgregeling, maar deze zorgen heeft zij niet ondersteund met bijvoorbeeld berichten van school over het te laat komen en de voeding. Bovendien zijn de opmerkingen van de vrouw door de advocaat van de man betwist. De rechtbank ziet, met de Raad, dan ook geen aanleiding om tot een andere zorgregeling te komen, zodat haar bij de mondelinge behandeling gedane verzoek zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor de op die behandeling namens de man verzochte wijziging van de zorgregeling. De rechtbank zal wel, gelet op het nog voorliggende verzoek van de man daartoe, eveneens beslissen dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
2.13
Ten aanzien van [minderjarige 1] zal de rechtbank geen zorgregeling vaststellen tussen haar en de man. De rechtbank hanteert als uitgangpunt dat het in het belang van [minderjarige 1] is om onbelast contact te hebben met beide ouders. Dit is echter, ondanks alle ingezette hulpverlening gedurende meerdere jaren, niet mogelijk gebleken. Het druist in tegen de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] om in deze fase van haar ontwikkeling contact te (moeten) hebben met de man. Dit geldt voor alle vormen van contact, dus geen e-mails, geen appberichten en geen fysiek contact. [minderjarige 1] heeft rust nodig. Dit betekent dat het verzoek van de man zal worden afgewezen.
2.14
Tot slot ligt nog voor het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie. Op de mondelinge behandeling is partijen voorgehouden de voorlopige kinderalimentatie nu definitief vast te stellen, mede in aanmerking genomen de reeds lange duur van de procedure en het nalaten van partijen om de rechtbank te informeren met actuele gegevens hoe zij dit onderdeel van de procedure zien. Partijen hebben toen alleen te kennen gegeven dat pas met een definitieve zorgregeling een definitieve kinderalimentatie kan worden vastgesteld. Gelet op deze stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopig vastgestelde kinderalimentatie als na te melden definitief vast te stellen, rekening houdende met de wettelijke indexeringen.
2.15
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Opgemerkt wordt dat zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij los van haar rol een gesprek met [minderjarige 1] zal hebben over deze beschikking, als [minderjarige 1] dat nog wenst. Daarnaast blijft zij voor de nazorg voor haar beschikbaar, voor het geval zij nog informatie over iets wenst. Mocht een der partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.
2.16
Omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.
2.17
De rechtbank zal, gelet op de aard van de hierna te noemen beslissingen I tot en met IV, deze uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door (een der) partijen. Dat betekent dat de beslissing alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
2.18
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
I. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • op de donderdag in de oneven weken vanuit school tot maandagochtend naar school;
  • op de woensdag in de even weken vanuit school tot na het avondeten;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
II. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat tussen de man en [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2008, geen zorgregeling zal worden vastgelegd;
III. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde [minderjarige 2] aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 170,= (honderdzeventig euro) per maand;
IV. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde [minderjarige 1] aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 230,= (tweehonderddertig euro) per maand;
V. beschouwt de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd;
VI. compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
VII. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.