ECLI:NL:RBZWB:2023:1085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/02/403953 / FA RK 22-5434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot eenhoofdig gezag en wijziging zorgregeling met betrekking tot minderjarige en vervangende toestemming voor aanvraag Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2018. De man en de vrouw, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest, hebben gezamenlijk gezag over hun kind. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag en vervangende toestemming voor de aanvraag van de Nederlandse nationaliteit voor de minderjarige, terwijl de man zich verzet tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw beiden betrokken zijn bij het leven van de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag af, omdat er geen gronden zijn om af te wijken van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag. De rechtbank oordeelt echter dat het in het belang van de minderjarige is dat hij de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, en verleent de vrouw vervangende toestemming om deze aanvraag in te dienen bij de IND. Daarnaast is er een regeling vastgesteld voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft en er wekelijks contactmomenten zijn via beeldbellen. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/403953 / FA RK 22-5434
datum uitspraak: 16 februari 2023
beschikking over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. E. Maalsen in Nijmegen,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans in Tilburg,
betreffende het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna: [minderjarige].
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 30 november 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 31 januari 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Maalsen van 6 december 2022 met als bijlage het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige].
1.2.
Het verzoek is mondeling behandeld op 2 februari 2023. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 2 januari 2020 is de echtscheiding uitgesproken, met opneming van het, door partijen op 3 december 2019 ondertekende, ouderschapsplan in deze beschikking. Deze beschikking is op 24 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Partijen hebben samen het gezag over hem. [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft de Syrische nationaliteit.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De man verzoekt:
-
primair:vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) waarbij [minderjarige] elk weekend van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man is en waarbij de man [minderjarige] het ene weekend haalt en brengt en de vrouw hem het andere weekend haalt en brengt;
-
subsidiair:vaststelling van een zorgregeling waarbij [minderjarige] een keer per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man is en waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt en dat er daarnaast contact is tussen [minderjarige] en de man via beeldbellen op de zaterdag dat [minderjarige] niet bij de man is.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt zelfstandig:
  • primair:bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarige toekomt;
  • subsidiair:aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige] bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND).
3.3.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken het Nederlands recht van toepassing.
Gezag
4.2.
De vrouw heeft primair verzocht te bepalen dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarige toekomt. Zij is van mening dat zij dan snel en in het belang van [minderjarige] beslissingen kan nemen en zaken voor hem kan regelen. Zo weigert de man als sinds 2019 toestemming te verlenen voor het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige]. De man heeft in zijn eigen naturalisatieproces geweigerd om [minderjarige] daarbij te betrekken. Toen de vrouw voor zichzelf zo’n traject is gestart, heeft de man geweigerd om aan haar toestemming te verlenen om [minderjarige] de naturalisatie mede op hem betrekking te laten hebben. Aldus zijn beide partijen inmiddels in het bezit van de Nederlandse nationaliteit gekomen. Dit geldt echter niet voor [minderjarige]. Deze situatie vindt de vrouw niet wenselijk. De man blijft ook weigeren om zijn toestemming te geven om een aparte procedure voor [minderjarige] te starten ter verkrijging van het Nederlanderschap. Desondanks heeft de vrouw inmiddels zo’n procedure gestart. De IND moet daarop nog een beslissing nemen. Om te voorkomen dat de IND dat verzoek vanwege het ontbreken van toestemming van de man gaat afwijzen is een vervangende toestemming van de rechtbank noodzakelijk. Tot nu toe ervaart de vrouw geen medewerking van de man als het gaat om gezagskwesties. De vrouw denkt niet dat dit in de toekomst zal veranderen.
4.3.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Hij is van mening dat de vrouw te snel handelt, terwijl hij eerst de tijd wil nemen om na te denken wat het meest in het belang van [minderjarige] is. De man maakt zich zorgen dat met een Nederlands paspoort eenvoudiger een visum voor verblijf in Turkije wordt verstrekt en dat de vrouw met [minderjarige] naar Turkije zal vertrekken, waardoor hij [minderjarige] niet meer zal zien. De man heeft overigens wel toestemming verleend voor vakanties van [minderjarige] met de vrouw in Frankrijk en Saoedi-Arabië. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij zijn medewerking niet verleent aan gezagskwesties, omdat de vrouw hem niet of nauwelijks informeert over zaken die [minderjarige] aangaan.
4.4.
Namens de Raad is op de mondelinge behandeling verklaard dat er geen grond is om over te gaan tot eenhoofdig gezag. Alleen de kwestie over de aanvraag van de Nederlandse nationaliteit is geen reden om aan het gezamenlijk gezag te tornen. Voor het overige is niet gebleken dat de man niet of onvoldoende meewerkt aan gezagsbeslissingen.
4.5.
Ingevolge artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Op verzoek van ouders of één van de ouders kan de rechtbank bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de standpunten van partijen volgt dat beide ouders betrokken zijn in het leven van [minderjarige]. Er wordt niet voldaan aan voormelde gronden voor eenhoofdig gezag. Los van de discussie die partijen hebben over de aanvraag van de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige] is op geen enkele wijze gebleken dat de man gezagsbeslissingen heeft gefrustreerd of zal frustreren. Zo heeft de man onweersproken verklaard dat hij in het verleden zijn toestemming heeft verleend voor buitenlandse vakanties van [minderjarige] en de vrouw. Verder is de stelling van de vrouw dat de man, naar verwachting, gezagsbeslissingen in de toekomst zal tegenhouden geen reden om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders na echtscheiding het gezamenlijk gezag (blijven) uitoefenen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot het eenhoofdig gezag dan ook afwijzen.
Vervangende toestemming tot het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit
4.7.
De vrouw verzoekt om haar vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige] bij de IND. Onder verwijzing naar hetgeen de vrouw heeft gesteld ten aanzien van de onderbouwing van haar verzoek tot het eenhoofdig gezag, is zij van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij, net zoals zijn beide ouders, de Nederlandse nationaliteit krijgt. Hij woont in Nederland, zit inmiddels in groep 1 op school en spreekt Nederlands. Bij een goede start in de Nederlandse maatschappij hoort de Nederlandse nationaliteit, aldus de vrouw.
4.8.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Voor hem ging de beslissing van de vrouw om de aanvraag voor de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige] in te dienen te snel. Hij heeft daarbij dezelfde redenen aangevoerd als bij zijn verweer tegen het eenhoofdig gezag.
4.9.
Namens de Raad is op de mondelinge behandeling verklaard dat de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Ten aanzien van de vrees van de man merkt de Raad op dat voor het verlenen van een visum voor Turkije bij gezamenlijk gezag nog steeds de toestemming van de man nodig is.
4.10.
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming tot het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit voor [minderjarige] toewijzen. In aansluiting op de visie van de Raad, die de rechtbank onderschrijft, is de rechtbank van oordeel dat het in belang van de minderjarige is dat hij ook de Nederlandse nationaliteit krijgt, te meer nu zijn beide ouders al de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.12.
In artikel 3 van het ouderschapsplan staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) zijn de ouders overeengekomen dat de vader het kind elke week bij moeder opzoekt, op zondag. De tijden worden door de ouders in onderling overleg vastgesteld. De vader kan het kind ook op overige dagen opzoeken, nadat hij dit vooraf heeft afgestemd met moeder. Buiten de contactmomenten zal vader middels skype of beeldbellen wekelijks contact hebben met [minderjarige] op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag om 20:00 uur gedurende 5 minuten. Deze regeling zal over een jaar worden uitgebreid waarbij [minderjarige] dan ook bij de vader zal overnachten. De verdeling van de zorg tijdens vakanties zal door de ouders in onderling overleg worden vastgesteld.”
4.13.
De man heeft ter onderbouwing van zijn (primaire en subsidiaire) verzoek het volgende aangevoerd. [minderjarige] is nu één keer per twee weken op zondag bij de man is, waarbij de man hem ophaalt en terugbrengt. Verder is er geen contact. De vrouw informeert hem nauwelijks over [minderjarige]. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij iedere week een contactmoment met de man heeft. Volgens de man dient in ieder geval zijn subsidiaire verzoek te worden toegewezen. Omdat hij ieder week contact met [minderjarige] wil hebben, wil hij voor de vakantieperioden geen uitzondering maken. Het contact, dus ook het fysieke, moet ook dan doorgaan. Voor de man is het gezien de reisafstand, in combinatie met zijn rugklachten, niet haalbaar om [minderjarige] iedere week te halen en te brengen voor alleen overdag. Het is partijen niet gelukt om in overleg afspraken te maken. De man heeft voor zichzelf bewust niet om omgang gedurende de vakantie verzocht.
4.14.
Ten aanzien van het primaire verzoek heeft de vrouw aangegeven dat het voor haar niet mogelijk is [minderjarige] te brengen en te halen. Zij loopt nu 40 uur per week stage en op zaterdag werkt zij in een winkel. Daarnaast wil zij ook in het weekend vrije tijd met [minderjarige] kunnen doorbrengen. De vrouw kan instemmen met het subsidiaire verzoek van de man, behalve het beeldbellen. Dit omdat het beeldbellen in de praktijk niet werkbaar is, omdat [minderjarige] hier nog te jong voor is en niet zolang kan stilzitten, ook niet voor de duur van vijf minuten. Hij is immers erg speels.
4.15.
Namens de Raad is op de mondelinge behandeling verklaard dat het gelet op de leeftijd van [minderjarige] belangrijk is dat hij iedere week een contactmoment met de man heeft. Als dat niet wekelijks fysiek contact kan zijn is beeldbellen een optie. [minderjarige] zou meer vertrouwd kunnen raken met beeldbellen door bijvoorbeeld samen een boekje te lezen of liedjes te zingen. Een informatieregeling tussen partijen over [minderjarige] is wenselijk.
4.16.
Ingevolge artikel 1:377e BW, in samenhang met artikel 1:253a BW, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen, voor zover hier van belang, indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.17.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de zorgregeling sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man afwijzen. Redengevend daarvoor is dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij ook vrije tijd in het weekend met de vrouw kan doorbrengen en dat is niet mogelijk als hij ieder weekend bij de man zou zijn. Het subsidiaire verzoek van de man zal worden toegewezen. Deze regeling is een invulling volgens een schema van twee weken: in week 1 is [minderjarige] bij de man van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt. In week 2 is er alleen een contactmoment tussen [minderjarige] en de man via beeldbellen, waarbij partijen op de mondelinge behandeling zijn overeengekomen dat dit beeldbellen plaatsvindt op zondag om 10.00 uur, voor maximaal vijf minuten.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat bij het vasthouden aan deze regeling de vrouw geen mogelijkheid heeft om voor een wat langere periode op vakantie te gaan. Feit van algemene bekendheid is dat vooral in de zomer er een behoefte is aan zo’n vakantie. Daarom zal deze zorgregeling voor wat betreft het fysiek contact niet gelden in de vakanties die twee weken of langer duren, zodat de vrouw de mogelijkheid heeft om met [minderjarige] voor een wat langere periode op vakantie te gaan. In dat geval dient het fysiek contact in de week dat dat zou plaatsvinden te worden gecompenseerd met beeldbellen, ook op de zondag 10.00 uur voor maximaal vijf minuten. Artikel 3 van het ouderschapsplan zal in zoverre worden gewijzigd.
Partijen behouden bij deze regeling de mogelijkheid om in onderling overleg hiervan af te wijken.
4.18.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op.
Het juridische uitgangspunt bij gezamenlijk gezag is op grond van artikel 1:247 lid 3 BW dat de (verzorgende) ouder de verplichting heeft om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. De vrouw is met andere woorden van rechtswege verplicht om de man te informeren over de ontwikkelingen van [minderjarige]. Dit betekent dat de vrouw regelmatig de man dient te informeren over alle relevante zaken die betrekking hebben op [minderjarige]. Overigens heeft de man als ouder met gezag zelf de mogelijkheid om informatie over [minderjarige] bij derden, zoals school als er daarvan sprake is, op te vragen.
4.19.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de toewijzende beslissingen, deze uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door partijen. Dat betekent dat de beslissing alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.20.
Omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.
4.21
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
geeft aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming om voor [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, de Nederlandse nationaliteit aan te vragen bij de IND;
verandert de eerdere beschikking van 2 januari 2020 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan als volgt:
bepaalt dat de man en [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar volgens een schema van twee weken:
  • week 1: [minderjarige] is bij de man van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt, een en ander onder de condities zoals beschreven in rechtsoverweging 4.17;
  • week 2: [minderjarige] en de man hebben contact met elkaar via beeldbellen op zondag om 10.00 uur, voor de duur van maximaal vijf minuten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023, in aanwezigheid van mr. Tillie, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.