ECLI:NL:RBZWB:2023:1086

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
381602_E08022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie overeenkomst en schadevergoeding bij wanprestatie en onrechtmatige daad in duurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres in conventie, en twee andere besloten vennootschappen, gedaagden in conventie. De zaak betreft een geschil over de kwalificatie van een samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen van de opzegging daarvan. Eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst per 27 september 2019 is ontbonden, en dat gedaagden wanprestatie hebben gepleegd en onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door eiseres geen toegang te verschaffen tot de bedrijfsruimte, en dat dit onrechtmatig was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde sub 2, als bestuurder van gedaagde sub 1, persoonlijk aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van gedaagde sub 1. Eiseres heeft schade geleden als gevolg van het handelen van gedaagden, en de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiseres geleden schade. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot schadevergoeding toegewezen, maar de exacte schadebedragen moeten nader worden opgemaakt bij staat. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de dwangsommen die aan eiseres zijn opgelegd, zijn verjaard, en heeft gedaagde in reconventie veroordeeld tot opheffing van de executoriale beslagen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/381602 / HA ZA 21-42
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in conventie] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in conventie sub 1] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde in conventie sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. O. Lenselink te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] , [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] worden genoemd. Gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden]
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 april 2021
- de akte tot wijziging van eis in conventie, tevens akte overlegging producties, alsook akte uitlating producties, alsmede conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagden]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2021 en de daaraan gehechte spreekaantekeningen van beide partijen
- de B-formulieren van mr. Leeman en mr. Lenselink van 7 december 2021.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter bepaald dat partijen niet in de gelegenheid worden gesteld om nadere conclusies of akten te nemen, met uitzondering van de post onbetaalde facturen. De zaak is verwezen naar de rol van 8 december 2021 voor beraad. Bij B-formulieren van 7 december 2021 hebben de advocaten van partijen meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en verzocht vonnis te wijzen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conventie] is een internationaal transportbedrijf. [gedaagde in conventie sub 1] is een logistieke vervoerder.
huurde van Transmission BV een loods met kantoorruimte (hierna: de loods) aan de [adres 1] . De huurperiode liep tot 31 december 2019. [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] maakten sinds de zomer van 2018 gezamenlijk gebruik van de loods en de kantoorruimte. [eiseres in conventie] betaalde daarvoor aan [gedaagde in conventie sub 1] maandelijks een bedrag aan huur/gebruik.
Tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] bestond daarnaast een samenwerking. De samenwerking betrof met name de ontvangst van goederen en de opslag en distributie daarvan. Daarnaast verrichtten [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] over en weer hand- en spandiensten zoals het ter beschikking stellen van een truck voor de oplegger van [gedaagde in conventie sub 1] . De over en weer uit de samenwerking voortvloeiende vorderingen werden zoveel mogelijk verrekend.
2.2.
In mei 2019 is de heer [naam 1] , (indirect) directeur/aandeelhouder van [gedaagde in conventie sub 1] , overleden. [gedaagde in conventie sub 2] , weduwe van [naam 1] , is na het overlijden van [naam 1] (indirect) bestuurder van [gedaagde in conventie sub 1] geworden. Na het overlijden van [naam 1] is er uit hoofde van door [eiseres in conventie] voor [gedaagde in conventie sub 1] verrichte diensten een vordering van [eiseres in conventie] op [gedaagde in conventie sub 1] ontstaan.
2.3.
Op 30 juni 2019 heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), indirect directeur/aandeelhouder van [eiseres in conventie] , de sleutel van de door [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie sub 1] verhuurde truck weggenomen uit het pand van [gedaagde in conventie sub 1] . [eiseres in conventie] heeft de sleutel niet teruggeven.
2.4.
Op 12 juli 2019 heeft [gedaagde in conventie sub 2] [eiseres in conventie] gesommeerd om de sleutels van de loods in te leveren. Nadat [gedaagde in conventie sub 2] na overleg deze sommatie had ingetrokken, heeft zij [eiseres in conventie] andermaal op 15 en 16 juli gesommeerd de sleutels van de loods in te leveren. [eiseres in conventie] heeft daar niet aan voldaan.
Op vrijdagochtend 19 juli 2019 zijn de sloten van de loods veranderd. [eiseres in conventie] heeft geen sleutel van de nieuwe sloten gekregen.
2.5.
Bij e-mailbericht van vrijdag 19 juli 2019 om 19.07 uur heeft [gedaagde in conventie sub 2] aan [naam 2] onder meer het volgende meegedeeld:

Hoewel destijds het gebruik van ons kantoor en loods in de vorm van “hulp” is aangeboden, gebeuren er nu dingen die een langer verblijf in ons pand, niet langer kunnen dragen.Na herhaaldelijk verzoek van mijn kant om de sleutels van mijn bedrijf terug te geven, wat door jou tot op heden is geweigerd alsook het gebruik van onze eigen trailer, door het weigeren van de sleutels van uw trekker die voor onze trailer gekoppeld staat.Nadat was waargenomen dat politie op ons terrein was geweest, heb ik overleg gehad met mijn eigen verhuurder. Laatstgenoemde was geheel niet blij met de situatie.[naam 1] heeft destijds jou en uw personeel ons kantoor en loods in vertrouwen ‘ter beschikking gesteld’. Door uw arrogante acties naar mijn collega’s, naar mij en met name naar [naam 1] , heb je mijn vertrouwen ernstig geschaad.Ik verzoek je dan ook om vandaag, vrijdag 19 juli 2019, uiterlijk 23.59 middernacht of wanneer ik het pand verlaat, zowel ons kantoor als loods te verlaten, inclusief al je persoonlijke spullen en met inlevering van de reeds eerder opgeëiste sleutel.Mocht ons bedrijf schade lijden, ten gevolge van jouw handelen cq. Nalaten, dan zal ik niet schromen om de schade hiervan op jou te verhalen.
2.6.
[eiseres in conventie] heeft vervolgens [gedaagden] gedagvaard in kort geding, waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 23 juli 2019.
[eiseres in conventie] vorderde, samengevat, [gedaagden] hoofdelijk, op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen de sleutel(s) van het gewijzigde slot van de loods af te geven en voorts te bevelen dat [eiseres in conventie] binnen vier uur na het wijzen, althans de betekening van het vonnis, ongehinderd toegang zal hebben tot de loods.
2.7.
Bij brief van 24 juli 2019 heeft [gedaagde in conventie sub 2] namens [gedaagde in conventie sub 1] aan [eiseres in conventie] onder meer het volgende meegedeeld:

Hierbij zeg ik de overeenkomst (in de procedure bij de voorzieningenrechter te Middelburg, door [eiseres in conventie] B.V. gekwalificeerd als “samenwerkingsovereenkomst”) op, inzake de aan [eiseres in conventie] B.V. (in de persoon van [naam 3] dhr. [naam 1] ) gedane toezegging om gebruik te mogen maken van een deel van het kantoor en de loods aan de [adres 1] .De opzegging zal per direct gelden, daar een langer voortdurend contact in het pand aan de Klein- [adres 1] niet langer meer wenselijk is.”
2.8.
Bij kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 juli 2019 (verder: het vonnis), dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zijn [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] onder meer hoofdelijk veroordeeld:
- om binnen 4 uur na betekening van het vonnis aan [eiseres in conventie] de sleutels ter beschikking te stellen en af te geven van het gewijzigde nieuwe slot van de bij [gedaagde in conventie sub 1] en [eiseres in conventie] in gezamenlijk gebruik zijnde loods en kantoorruimte aan de [adres 1] , en
- [eiseres in conventie] te allen tijde ongehinderd toegang tot de loods en kantoorruimte te verschaffen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde in conventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie sub 2] in gebreke blijven aan (een van) deze bevelen te voldoen, met een maximum van € 100.000,00.
2.9.
In het vonnis is onder meer het volgende overwogen:

De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het vorenstaande voorshands aannemelijk is dat tussen [gedaagde in conventie sub 1] en [eiseres in conventie] een samenwerkingsovereenkomst bestaat op grond van welke overeenkomst [eiseres in conventie] gerechtigd is tot het gebruik van de helft van de loods en van het kantoor. Nu [gedaagde in conventie sub 1] weigert aan [eiseres in conventie] een sleutel van de op 19 juli 2019 veranderde sloten ter beschikking te stellen en [eiseres in conventie] als gevolg daarvan niet langer gebruik van de loods en het kantoor kan maken komt [gedaagde in conventie sub 1] toerekenbaar tekort in het nakomen van de overeenkomst. De omstandigheden verwoord in het e-mailbericht van 19 juli 2019 die voor [gedaagde in conventie sub 1] aanleiding zouden zijn om [eiseres in conventie] niet langer toegang te verschaffen doen daar, wat daar ook van zij, niet aan af. (…)De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het handelen van [gedaagde in conventie sub 1] ook onrechtmatig is. Door [gedaagde in conventie sub 1] zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat van haar niet langer gevergd kan worden dat zij [eiseres in conventie] toegang tot de loods en het kantoor verschaft terwijl het belang van [eiseres in conventie] bij toegang groot is. (…)”.
2.10.
Voornoemd vonnis is op 26 juli 2019 aan [gedaagden] betekend, met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.11.
[gedaagden] heeft de sleutels van het nieuwe slot van de loods en kantoorruimte niet beschikbaar gesteld en afgegeven aan [eiseres in conventie] .
2.12.
Bij exploot van 1 augustus 2019 is namens [eiseres in conventie] aan [gedaagden] aangezegd dat zij tot op dat moment een bedrag van € 30.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
2.13.
Op 7 augustus 2019 heeft [eiseres in conventie] executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde in conventie sub 1] en de woning van [gedaagde in conventie sub 2] . Het beslag op de bankrekeningen heeft doel getroffen voor een bedrag van € 61.262,89.
2.14.
Bij kort geding vonnis van 13 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [gedaagden] tot primair opheffing van de diverse (aangezegde) dwangsommen, subsidiair vermindering van de al dan niet aangezegde dwangsommen, afgewezen.
2.15.
Bij brief van 23 september 2019 heeft [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie sub 1] geschreven:
“Wij wensen deze overeenkomst dan ook op de kortst mogelijke termijn te beëindigen, althans te ontbinden. Met deze brief wordt dit gerealiseerd. Derhalve ontbinden wij per 27 september 2019 de tussen ons vigerende samenwerkingsovereenkomst, zoals op 1 juni 2018 aangegaan”.
2.16.
Bij arrest van 16 juni 2020 heeft het hof te ’s-Hertogenbosch het kort geding vonnis van 25 juli 2019 vernietigd voor zover daarbij [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-. Opnieuw rechtdoende is [gedaagde in conventie sub 2] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 10.000,-. Het vonnis is voor het overige bekrachtigd. [eiseres in conventie] is veroordeeld tot (terug)betaling aan [gedaagde in conventie sub 2] voor zover zij op grond van het vonnis van 25 juli 2019 voor een hoger bedrag bij [gedaagde in conventie sub 2] aan dwangsommen heeft geïncasseerd.
2.17.
Op 20 november 2020 heeft [gedaagde in conventie sub 1] een verklaring derdenbeslag ex artikel 476b lid 3 Rv ontvangen opgemaakt door de heer [naam 4] .
2.18.
Bij brief van 24 december 2020 is namens [gedaagden] aan [eiseres in conventie] meegedeeld:

Op 20 november 2020 werd het derdenbeslagexploot d.d. 4 november 2020 betekend aan cliënte [gedaagde in conventie sub 1] B.V.. Hier uit volgt dat uw cliënte [eiseres in conventie] B.V. nog steeds aanspraak maakt op de bij kort geding d.d. 15 juli 2019 opgelegde dwangsommen, voor zover deze reeds niet waren voldaan.Namens cliënten - [gedaagde in conventie sub 1] B.V. en mevrouw [gedaagde in conventie sub 2] - bericht ik u dat de dwangsommen ex art. 611g Rv zijn verjaard, zodat er geen (juridische) titel meer is om thans betaling van dwangsommen te eisen.
Aan [eiseres in conventie] is voorts verzocht te berichten dat wordt erkend dat de dwangsommen zijn verjaard en aan [naam 4] mee te delen dat het onder hem gelegde executoriale derdenbeslag ten onrechte is gelegd. [eiseres in conventie] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
2.19.
Op 19 februari 2021 heeft [eiseres in conventie] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagden] op de woning van [gedaagde in conventie sub 2] aan de [adres 2] . Op 21 februari 2021 heeft [eiseres in conventie] conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde in conventie sub 1] onder [naam 4] . Op 22 februari 2021 heeft [eiseres in conventie] conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde in conventie sub 1] onder de Volksbank en ten laste van [gedaagde in conventie sub 2] onder [bedrijf 1] B.V. De beslagen zijn gelegd ter verzekering van een door [eiseres in conventie] gestelde vordering van € 1.924.210,00.

3.Het geschil

in conventie3.1. [eiseres in conventie] vordert samengevat - na herhaalde wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(i) te verklaren voor recht dat de tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] vigerende samenwerkingsovereenkomst op 23 september 2019 is ontbonden,
(ii) te verklaren voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] jegens [eiseres in conventie] zowel wanprestatie heeft gepleegd als onrechtmatig heeft gehandeld,
(iii) te verklaren voor recht dat [gedaagde in conventie sub 2] jegens [eiseres in conventie] onrechtmatig heeft gehandeld,
(iv) te verklaren voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres in conventie] geleden en nog te lijden schade en gemaakte kosten,
(v) [gedaagde in conventie sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 35.015,40 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2019, tot aan de dag van algehele betaling,
(vi) [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 1.775.945,46 inclusief/exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, tot aan de dag van algehele betaling,
(vii) [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres in conventie] van een bedrag ter vergoeding van door haar geleden en nog te lijden schade, gemaakte en nog te maken kosten, gederfde en te derven rente en rendementen ten gevolge van de jegens haar door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] gepleegde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat,
(viii) [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6.775,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2. [eiseres in conventie] stelt dat zij met [gedaagde in conventie sub 1] in juni 2018 een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, waaraan ook uitvoering is gegeven. De overeenkomst heeft voortgeduurd totdat deze door [eiseres in conventie] per 23 september 2019 is ontbonden. [gedaagde in conventie sub 1] heeft de overeenkomst eerder niet rechtsgeldig opgezegd, althans de door haar gedane opzegging moet wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als niet gedaan worden beschouwd.
Onderdeel van de overeenkomst was huur, althans gebruik door [eiseres in conventie] van de helft van de loods en van de kantoorruimte die zich in de loods bevindt.
[gedaagden] heeft per 19 juli 2019 het slot op de deur van de loods en kantoorruimte veranderd, waardoor [eiseres in conventie] de loods en kantoorruimte niet meer kon betreden en haar werkzaamheden niet meer op de gebruikelijk manier kon verrichten. [gedaagden] heeft [eiseres in conventie] voorts verboden de loods en het kantoor te betreden. [gedaagde in conventie sub 1] is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en is in verzuim geraakt. [eiseres in conventie] heeft als gevolg hiervan ernstige schade geleden.
Het handelen van [gedaagde in conventie sub 1] is tevens onrechtmatig omdat zij daarmee willens en wetens ernstige schade aan [eiseres in conventie] heeft toegebracht. [gedaagde in conventie sub 2] heeft, zowel pro se als in hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde in conventie sub 1] , om die reden eveneens onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres in conventie] . Het onrechtmatig handelen kent een extra diffamerend karakter omdat [gedaagden] bewust niet aan het kort gedingvonnis van 25 juli 2019 heeft voldaan.
[eiseres in conventie] stelt dat zij als gevolg van het handelen van [gedaagden] op zoek moest naar een andere locatie. Zij heeft een alternatieve, maar slechtere locatie gevonden. Haar financiële armslag werd zodanig aangetast, dat zij uiteindelijk per 21 december 2019 haar activiteiten heeft moeten staken. De door [eiseres in conventie] gesteld geleden schade is onderverdeeld in verschillende posten die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
Verder stelt [eiseres in conventie] dat haar vordering op [gedaagde in conventie sub 1] op basis van de door haar aan [gedaagde in conventie sub 1] verzonden facturen en na verrekening van de vorderingen van [gedaagde in conventie sub 1] € 35.015,40 bedraagt
(€ 87.781,91 -/- € 52.766,51).
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres in conventie] in haar vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres in conventie] in de proceskosten en nakosten.
[gedaagden] betwist dat sprake is van wanprestatie of onrechtmatig handelen van haar kant. Zij voert aan dat [eiseres in conventie] (in de persoon van [naam 2] ) eerst onrechtmatig handelde jegens haar door “voor eigen rechter te spelen”. [eiseres in conventie] heeft op 30 juni 2019 de sleutel van de truck die aan [gedaagde in conventie sub 1] was verhuurd weggepakt en niet meer teruggegeven en de oplegger van [gedaagde in conventie sub 1] geblokkeerd, waardoor [gedaagde in conventie sub 1] geen vervoersactiviteiten meer kon verrichten. Mede daardoor is tussen partijen een onwerkbare en onhoudbare situatie ontstaan. Bovendien hebben partijen elkaar over en weer na 1 juli 2019 geen opdrachten meer verstrekt. [gedaagden] stelt zich primair op het standpunt dat de samenwerking tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] is geëindigd met ingang van 1 juli 2019.
Subsidiair, in geval de overeenkomst schriftelijk had moeten worden opgezegd, heeft de schriftelijke opzegging van [gedaagden] van 24 juli 2019 gesorteerd in een einde van de overeenkomst, aldus [gedaagden]
betwist dat [eiseres in conventie] haar werkzaamheden niet kon voortzetten nadat de sloten van de loods waren veranderd. Dat kon wel en dat heeft zij ook gedaan. [eiseres in conventie] heeft bovendien, ondanks dat zij in de gelegenheid is gesteld om de sleutels van het kantoor en de loods op te halen, er zelf bewust voor gekozen om niet terug te keren aan de locatie aan de [adres 1] . Zij heeft er voor gekozen om dwangsommen te incasseren.
[gedaagde in conventie sub 2] betwist dat zij pro se dan wel in hoedanigheid van bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in conventie] . De schriftelijke opzegging van de overeenkomst is geschied door [gedaagde in conventie sub 1] als samenwerkingspartner.
[gedaagden] voert aan dat het de verhuurder, Transmission, was die op 19 juli 2019 het slot van de loods heeft (laten) vervangen. [gedaagde in conventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie sub 2] hebben daarmee geen enkele bemoeienis gehad.
[gedaagden] voert verder aan dat de overeenkomst in ieder geval is geëindigd door ontbinding van de overeenkomst door [eiseres in conventie] bij brief van 27 september 2019.
[gedaagden] betwist dat [eiseres in conventie] schade heeft geleden als gevolg van de beëindiging van de samenwerking. Zij was begin 2020 nog actief als expediteur en thans als logistiek dienstverlener. [gedaagden] stelt zich in het algemeen op het standpunt dat de door [eiseres in conventie] gesteld geleden schade door [eiseres in conventie] niet deugdelijk is onderbouwd en dat het causaal verband tussen de beëindiging van de overeenkomst en de gestelde schade ontbreekt. [gedaagden] heeft voorts de afzonderlijke schadeposten gemotiveerd weersproken.
[gedaagde in conventie sub 1] betwist verder dat zij op grond van de door [eiseres in conventie] verzonden facturen en na verrekening van haar eigen vorderingen, nog een bedrag van € 35.015,40 aan [eiseres in conventie] verschuldigd zou zijn. Volgens haar eigen administratie staat nog slechts een bedrag van € 21.836,84 open. Daarop dient nog een bedrag van € 10.911,18 in mindering te worden gebracht wegens het aandeel van [eiseres in conventie] in de gezamenlijke kosten over de periode januari-juli 2019, zodat per saldo een vordering van [eiseres in conventie] van € 10.925,66 resteert.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eiseressen in reconventie] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(i) te verklaren voor recht dat de bij kort geding vonnis van 25 juli 2019 aan [eiseres in reconventie sub 1] en [eiseres in reconventie sub 2] opgelegde dwangsommen, voor zover deze niet zijn geïncasseerd zijn verjaard, zulks met het bevel aan [verweerster in reconventie] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot doorhaling, althans opheffing van de executoriale beslagen onder [naam 4] en op de onroerende zaak van [eiseres in reconventie sub 2] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
(ii) [verweerster in reconventie] te bevelen de ten laste van [eiseres in reconventie sub 1] en ten laste van [eiseres in reconventie sub 2] gelegde conservatoire beslagen op te heffen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
(iii) te verklaren voor recht dat [verweerster in reconventie] jegens [eiseres in reconventie sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij uit dien hoofde jegens [eiseres in reconventie sub 1] schadeplichtig is en jegens haar gehouden is de door haar geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden,
(iv) [verweerster in reconventie] te veroordelen tot betaling aan [eiseres in reconventie sub 1] van de buitengerechtelijke kosten,
met veroordeling van [verweerster in reconventie] in de proceskosten en nakosten.
3.6.
[eiseressen in reconventie] stelt dat de bij kort geding vonnis van 25 juli 2019 aan [eiseres in reconventie sub 1] en [eiseres in reconventie sub 2] opgelegde dwangsommen ingevolge artikel 611g Rv zijn verjaard. [eiseressen in reconventie] heeft op 20 november 2020 een exploot derdenbeslag ontvangen en in de periode van zes maanden voorafgaand daaraan zijn geen stuitingshandelingen verricht door [verweerster in reconventie] . Aangezien [verweerster in reconventie] weigert om dit te erkennen, heeft [eiseressen in reconventie] recht op en belang bij een verklaring voor recht en een veroordeling van [verweerster in reconventie] tot doorhaling van de executoriale beslagen onder [naam 4] en op de woning van [eiseres in reconventie sub 2] .
[eiseressen in reconventie] stelt voorts dat [verweerster in reconventie] geen vorderingsrecht heeft op [eiseres in reconventie sub 2] , zodat de door haar gelegde conservatoire (derden)beslagen onder de Volksbank N.V., [bedrijf 1] en de woning van [eiseres in reconventie sub 2] eveneens moeten worden opgeheven.
Ten slotte legt [eiseressen in reconventie] aan haar vordering ten grondslag dat [verweerster in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in reconventie sub 1] door op 30 juni 2019 de sleutel van de truck weg te nemen en de oplegger van [eiseres in reconventie sub 1] te blokkeren, waardoor [eiseres in reconventie sub 1] vanaf 1 juli 2019 geen vervoersactiviteiten meer kon verrichten. Daarnaast heeft [verweerster in reconventie] op 7 augustus 2019 zonder rekening te houden met de bedrijfsbelangen van [eiseres in reconventie sub 1] executoriaal beslag gelegd op alle bankrekeningen van [eiseres in reconventie sub 1] . Als gevolg daarvan kon [eiseres in reconventie sub 1] haar betalingsverplichtingen jegens haar opdrachtnemers en werknemers niet meer nakomen. [eiseres in reconventie sub 1] was genoodzaakt haar bedrijfsactiviteiten te staken. [eiseressen in reconventie] stelt door het handelen van [verweerster in reconventie] schade te hebben geleden, die [verweerster in reconventie] dient te vergoeden. De omvang van de schade staat nog niet vast en dient nader te worden opgemaakt bij staat, aldus [eiseressen in reconventie] .
3.7.
[verweerster in reconventie] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseressen in reconventie] in haar vorderingen, althans afwijzing daarvan.
Zij voert aan dat [eiseressen in reconventie] geen belang heeft bij haar vordering ten aanzien van de executoriale beslagen, omdat op de woning van [eiseres in reconventie sub 2] en onder [naam 4] ook conservatoir beslag ligt. Aan de executoriale beslagen is geen verder gevolg gegeven. [verweerster in reconventie] betwist dat de dwangsommen zijn verjaard en dat zij geen recht meer heeft om deze te incasseren.
voert verder aan, onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld, dat de conservatoire beslagen zijn gelegd ter verzekering van een vordering wegens schadevergoeding jegens [eiseressen in reconventie] De beslagen zijn terecht gelegd, aldus [verweerster in reconventie] .
Ten aanzien van de vordering onder (iii) betwist [verweerster in reconventie] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in reconventie sub 1] . [verweerster in reconventie] was op grond van het kort geding vonnis van 25 juli 2019 gerechtigd tot het leggen van de beslagen. De vordering voor zover het betreft het blokkeren van de oplegger dient als te vaag en te algemeen te worden afgewezen. [verweerster in reconventie] betwist overigens dat [eiseres in reconventie sub 1] schade heeft geleden. Ten slotte betwist [verweerster in reconventie] de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordelingin conventie

Inhoud en kwalificatie van de overeenkomst
4.1.
[gedaagden] heeft niet (langer) weersproken dat over het gezamenlijk gebruik van de loods en het kantoor en over de feitelijke samenwerking op het gebied van ontvangst, opslag en distributie van goederen tussen partijen mondelinge afspraken zijn gemaakt. Er was dus sprake van een (niet schriftelijke vastgelegde) overeenkomst. Wat betreft de inhoud van die overeenkomst zijn partijen het er over eens dat een onderdeel daarvan was dat [eiseres in conventie] – tegen betaling – gebruik mocht maken van een deel van de door [gedaagde in conventie sub 1] gehuurde loods en kantoorruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de overeenkomst duidelijk bepaald. Dit deel kan worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst en [eiseres in conventie] kon daarvan, zolang de overeenkomst duurde, nakoming verlangen.
4.2.
Anders ligt dit ten aanzien van de feitelijke samenwerking op het gebied van ontvangst, opslag en distributie van goederen. De inhoud van dit deel van de overeenkomst is zodanig onbepaald, dat [eiseres in conventie] hiervan geen nakoming kon verlangen, behoudens voor wat betreft de daaruit voortvloeiende individuele (transport/expeditie)overeenkomsten. [eiseres in conventie] heeft gesteld dat partijen samenwerkten in de distributie van goederen van en naar het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Portugal en dat er allerlei hand- en spandiensten over en weer werden verricht. [gedaagde in conventie sub 1] stelt zich op het standpunt dat het voor zich sprak dat partijen elkaar opdrachten verstrekten, aangezien zij op het zelfde adres waren gevestigd en gebruik maakten van de zelfde loods, maar dat zij niet van elkaar afhankelijk waren. Volgens [gedaagde in conventie sub 1] bestond er ook geen enkele verplichting om aan elkaar transport- of expeditieopdrachten te verstrekken. Uit de stellingen van [eiseres in conventie] kan ook niet worden afgeleid dat zij meent dat dit wel het geval was en zij heeft de stellingen van [gedaagde in conventie sub 1] op dit punt niet weersproken. Voor zover [eiseres in conventie] stelt dat [gedaagde in conventie sub 1] tekortgeschoten is in de nakoming van dit deel van de overeenkomst tussen partijen, wordt deze stelling daarom verworpen.
Beëindiging overeenkomst gebruik loods en kantoor
4.3.
Ten aanzien van de mondelinge overeenkomst tussen partijen met betrekking tot het gebruik van de lood en het kantoor (hierna: de gebruiksovereenkomst) bestaat geen wettelijke opzeggingsregeling. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over een (tussentijdse) opzegging van de overeenkomst. Indien ten aanzien van de inhoud van een duurovereenkomst geen wettelijke opzeggingsregeling bestaat en evenmin een contractuele opzeggingsregeling overeen is gekomen, moet aan de hand van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid worden bepaald of en onder welke voorwaarden de duurovereenkomst kan worden opgezegd. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen duurovereenkomsten voor bepaalde tijd, welke in beginsel niet opzegbaar zijn, en duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, welke in beginsel wel opzegbaar zijn.
4.4.Naar het oordeel van de rechtbank dient de gebruiksovereenkomst als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd te worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst of nadien een bepaalde einddatum zijn overeengekomen.
Ten aanzien van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft de Hoge Raad bepaald dat indien partijen geen contractuele opzeggingsregeling zijn overeengekomen, deze in beginsel wél kan worden opgezegd (op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid). Daarbij geldt wel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat i) een zwaarwegende grond nodig is voor opzegging, ii) er een bepaalde opzegtermijn gehanteerd moet worden, of iii) dat de opzegging vergezeld moet gaan met (een aanbod tot) de betaling van een schadevergoeding. Wat geldt als ‘redelijk’, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
4.5.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van [gedaagden] dat de overeenkomst per 1 juli 2019 is geëindigd. De enkele stelling dat partijen elkaar na die datum over en weer geen (vervoer)opdrachten meer hebben gegeven, leidt - zonder nadere onderbouwing die niet is gegeven - niet van rechtswege tot eindiging van de overeenkomst tot gebruik van de loods en het kantoor.
4.6.
Subsidiair heeft [gedaagden] aangevoerd dat de overeenkomst is opgezegd bij brief van 24 juli 2019.
Zoals hiervoor is overwogen dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te worden bezien of [gedaagde in conventie sub 1] in redelijkheid op deze wijze tot opzegging mocht overgaan. In dit geval staat vast dat [gedaagde in conventie sub 1] ten tijde van de opzegging een klein transportbedrijf was, waarin [naam 1] een bepalende rol had voor de bedrijfsvoering. Daarnaast vervulden [gedaagde in conventie sub 2] en haar dochter (in deeltijd) een ondersteunende rol in de administratie/receptie en waren er nog een planner en een chauffeur, tevens vervoersmanager, in loondienst. Na het overlijden van [naam 1] , was [gedaagde in conventie sub 2] genoodzaakt het bestuur van [gedaagde in conventie sub 1] over te nemen. Zij heeft ter zitting namens [gedaagde in conventie sub 1] verklaard dat klanten en leveranciers in paniek raakten en dat de twee medewerkers van [gedaagde in conventie sub 1] het niet konden opvangen. Namens [eiseres in conventie] is ter zitting erkend dat het overlijden van [naam 1] binnen [gedaagde in conventie sub 1] moeilijk op te vangen was. [naam 2] heeft namens [eiseres in conventie] ook verklaard dat hij [gedaagde in conventie sub 1] niet wilde overnemen omdat [gedaagde in conventie sub 1] na het overlijden van [naam 1] niets meer was.
Verder speelt een rol dat de samenwerking tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] voortvloeide uit de goede verstandhouding tussen [naam 2] en [naam 1] en dat de persoonlijke verhouding tussen [gedaagde in conventie sub 2] en [naam 2] , sinds het overlijden van [naam 1] , ernstig verstoord was geraakt. Eén van de redenen hiervoor was dat [eiseres in conventie] tijdens de uitvaartceremonie voor [naam 1] , die plaatsvond op het terrein van [gedaagde in conventie sub 1] , aldaar doorging met laden en lossen, zoals [gedaagde in conventie sub 1] onweersproken heeft gesteld. Ook het door het door [eiseres in conventie] erkende feit dat [naam 2] op 30 juni 2019 eigenhandig de sleutel van de door [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie sub 1] gehuurde oplegger uit het kantoor van [gedaagde in conventie sub 1] had weggenomen had geleid tot een verslechtering van de verstandhouding.
Gelet op deze verstoorde verhoudingen, de gewijzigde omstandigheden en het feit dat de werkzaamheden in de loods en het kantoor in een beperkte ruimte en met een beperkt aantal mensen moesten worden verricht, was er naar het oordeel van de rechtbank voor [gedaagde in conventie sub 1] een voldoende zwaarwegende grond om de overeenkomst tot medegebruik van het kantoor en de loods op te zeggen. Dat daags voor de opzegging, op 23 juli 2019, nog in kort geding de vordering tot afgifte van de sleutels van de loods en kantoorruimte werd behandeld, doet daar niet aan af. Op 24 juli 2019 was inmiddels duidelijk geworden dat partijen niet tot overeenstemming konden komen.
4.7.
Dat sprake was van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging, betekent echter niet dat het [gedaagde in conventie sub 1] vrij stond om de overeenkomst per direct en zonder financiële compensatie te beëindigen. De hiervoor geschetste omstandigheden waren, hoe moeizaam de situatie wellicht voor [gedaagden] ook was, niet van dien aard dat onmiddellijke beëindiging van het gezamenlijk gebruik van de ruimtes noodzakelijk was. Van [gedaagde in conventie sub 1] had mogen worden verwacht dat zij rekening had gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiseres in conventie] om de mogelijkheid te hebben op zoek te gaan naar een alternatieve locatie voor haar kantoor en de loods en intussen haar werkzaamheden vanuit de locatie van [gedaagde in conventie sub 1] voort te zetten. Zij had dus een redelijke opzegtermijn in acht dienen te nemen. [gedaagde in conventie sub 1] had kunnen voorzien dat zij, door dit niet te doen, [eiseres in conventie] mogelijk schade zou berokkenen. Niet in geschil is immers dat [eiseres in conventie] op dat moment nog niet over een alternatieve locatie beschikte en dat zij daar voor haar bedrijfsvoering wel afhankelijk van was. Het belang van [gedaagde in conventie sub 1] bij een onmiddellijk einde van de overeenkomst woog daar niet tegen op.
4.8.
Wat een redelijke opzegtermijn is, is onder meer afhankelijk van de reeds verstreken duur van de overeenkomst. In het algemeen zal, naarmate een duurovereenkomst langer heeft geduurd, ook de in redelijkheid in acht te nemen opzegtermijn langer zijn. In dit geval was slechts ongeveer een jaar verstreken sinds [eiseres in conventie] tegen betaling gebruik was gaan maken van de ruimte van [gedaagde in conventie sub 1] . Daarnaast kan gekeken worden naar de opzeggingsgrond. Bij het ontbreken van een zwaarwegende grond, kan van de opzeggende partij worden verwacht dat zij een ruimere opzeggingstermijn in acht neemt. Nu in dit geval wel sprake is van een zwaarwegende opzeggingsgrond, die de verdere samenwerking tussen partijen belemmerde, ligt juist een korte opzeggingstermijn in de rede. Tot slot kan gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de partij jegens wie de opzegging wordt ingeroepen. [eiseres in conventie] heeft wel gesteld, maar niet onderbouwd, dat het in de periode na de opzegging bijzonder moeilijk was om een geschikte alternatieve bedrijfsruimte te vinden. Voor zover dat wel het geval was, lag dat naar het oordeel van de rechtbank ook deels in haar risicosfeer. Door op basis van een mondelinge afspraak, zonder vaste looptijd of opzegbepalingen, met haar onderneming haar intrek te nemen in het door [gedaagde in conventie sub 1] gehuurde bedrijfspand, heeft zij zelf de situatie in het leven geroepen dat zij, na beëindiging van de gebruiksovereenkomst door [gedaagde in conventie sub 1] , een alternatieve locatie zou moeten vinden om haar onderneming onder te brengen.
Onder deze omstandigheden had [gedaagde in conventie sub 1] naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid een opzegtermijn van minimaal twee maanden in acht moeten nemen. Nu zij dat niet heeft gedaan en [eiseres in conventie] ook geen compensatie heeft geboden, mist haar opzegging rechtgevolg.
4.9.
[eiseres in conventie] heeft uiteindelijk zelf bij brief van 23 september 2019 de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen. [gedaagden] heeft - meer subsidiair - erkend dat de overeenkomst in ieder geval is beëindigd per 27 september 2019, zodat die datum als einddatum van de overeenkomst geldt. De daartoe strekkende gevorderde verklaring voor recht kan dan ook worden toegewezen.
Wanprestatie / onrechtmatige daad [gedaagde in conventie sub 1] ?
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat tot 27 september 2019 tussen [gedaagde in conventie sub 1] en [eiseres in conventie] een samenwerkingsovereenkomst bestond op grond waarvan [eiseres in conventie] gerechtigd was tot het gebruik van de helft van de loods en van het kantoor. Nu [gedaagde in conventie sub 1] vanaf 19 juli 2019 heeft geweigerd aan [eiseres in conventie] toegang te verschaffen tot het kantoor en de loods is [gedaagde in conventie sub 1] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De omstandigheden genoemd in de e-mail van 19 juli 2019 van [gedaagde in conventie sub 2] aan [eiseres in conventie] doen daar, wat daar verder ook van zij, niet aan af. [gedaagden] stelt nog wel dat [eiseres in conventie] nadien de mogelijkheid heeft gehad om terug te keren naar het kantoor en de loods en feitelijk de mogelijkheid had om het pand te betreden, maar dit verweer wordt verworpen. Feit is immers dat [gedaagde in conventie sub 2] reeds op 12 juli 2019 aan [naam 2] had verzocht zijn sleutels van het pand in te leveren en daartoe ook de politie had ingeschakeld, dat [gedaagde in conventie sub 2] dit verzoek bij email van 19 juli 2019 heeft herhaald en hem tevens heeft verzocht het kantoor en de loods te verlaten, dat op die datum het slot is veranderd, zonder dat aan [eiseres in conventie] een sleutel was verstrekt en dat [gedaagde in conventie sub 1] bij brief van 24 juli 2019 de gebruiksovereenkomst heeft opgezegd “daar een langer contact in het pand (…) niet langer wenselijk” was. Ook na het vonnis in kort geding van 25 juli 2019 heeft [gedaagden] de sleutels van het pand niet aan [eiseres in conventie] vertrekt, noch heeft zij onvoorwaardelijk te kennen gegeven dat [eiseres in conventie] haar bedrijfsvoering weer vanuit het pand kon voortzetten. Aan de toestemming die [gedaagden] bij e-mail van 3 augustus 2019 stelt te hebben gedaan, zijn immers diverse voorwaarden verbonden. Gelet hierop kon [gedaagden] niet van [eiseres in conventie] verwachten dat zij van de feitelijke mogelijkheid om overdag, als [gedaagden] in het pand aanwezig en aan het werk was en de voordeur daarvoor open stond, het pand weer te betreden en haar werkzaamheden aldaar voort te zetten, gebruik zou maken.
4.11.
[gedaagden] heeft verder nog aangevoerd dat geen sprake is van wanprestatie van haar kant omdat [eiseres in conventie] eerst onrechtmatig handelde jegens haar door de sleutel van de truck weg te nemen, waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan. Voor zover [gedaagde in conventie sub 1] zich bedoelt te beroepen op schuldeisersverzuim wordt dit verweer gepasseerd.
Artikel 6:58 BW voorziet in twee gronden waarop een verweer strekkende tot schuldeisersverzuim kan worden gebaseerd. Een schuldeiser komt in verzuim wanneer nakoming van de verbintenis wordt verhinderd doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent, of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt.
baseert haar verweer op de tweede genoemde grond.
De rechtbank volgt haar hierin niet. Voor het ontstaan van schuldeisersverzuim is vereist dat de oorzaak van de verhindering aan de schuldeiser kan worden toegerekend en dat sprake is van causaal verband tussen het van de zijde van de schuldeiser opkomende beletsel en de verhindering tot nakoming. Laatstgenoemde voorwaarde komt erop neer dat het uitsluitend aan de schuldeiser en niet aan de schuldenaar moet liggen dat de verbintenis niet wordt nagekomen. De omstandigheid dat [gedaagde in conventie sub 1] geen gebruik kon maken van de truck en haar oplegger kan echter niet geacht worden er aan in de weg te hebben gestaan dat [gedaagde in conventie sub 1] de sleutels van het nieuwe slot niet aan [eiseres in conventie] heeft kunnen afgeven. Het is dus niet komen vast te staan dat het niet voldoen aan de verplichtingen uit de overeenkomst door [gedaagde in conventie sub 1] uitsluitend een gevolg is van een beletsel aan de zijde van [eiseres in conventie] .
4.12.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van [gedaagde in conventie sub 1] ook onrechtmatig is. Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren omstandigheden en gebeurtenissen die zich na het overlijden van [naam 1] en tot 24 juli 2019 hadden voorgedaan wel van dien aard dat dit aan een verdere samenwerking tussen partijen in de weg stond. Maar van [gedaagde in conventie sub 1] kon desondanks nog wel gevergd worden dat zij [eiseres in conventie] toegang tot de loods en het kantoor verschafte gedurende een redelijke opzegtermijn.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie sub 1] door dit willens en wetens niet te doen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in conventie] , ook gelet op haar weigering om aan het kort geding vonnis te voldoen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] jegens [eiseres in conventie] zowel wanprestatie heeft gepleegd als onrechtmatig heeft gehandeld kan worden toegewezen.
Onrechtmatig handelen [gedaagde in conventie sub 2] ?
4.14.
[eiseres in conventie] heeft voorts gesteld dat ook [gedaagde in conventie sub 2] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuurder van een vennootschap persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor het handelen van de vennootschap indien de bestuurder verweten kan worden bewerkstelligd of toegelaten te hebben dat de door hem bestuurde vennootschap een overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij schade berokkent.
Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde in conventie sub 2] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor het toerekenbaar tekortkomen en onrechtmatig handelen van [gedaagde in conventie sub 1] dient beoordeeld te worden of haar persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie sub 2] niet in haar betoog dat daarvan, gelet op de relevante feiten en omstandigheden, in dit geval geen sprake is. Het verweer van [gedaagde in conventie sub 2] omtrent de het wegnemen van de sleutel van de truck door [eiseres in conventie] en de daardoor volgens haar ontstane onhoudbare situatie is hiervoor reeds verworpen.
[gedaagde in conventie sub 2] heeft verder aangevoerd dat zij tot 24 juli 2019 in de veronderstelling verkeerde dat [eiseres in conventie] zonder financiële vergoeding gebruik mocht maken van de loods en de kantoorruimte. Dit verweer wordt eveneens gepasseerd. Uit een e-mail van 10 juli 2019 van [gedaagde in conventie sub 2] volgt dat zij van het bestaan van de overeenkomst op de hoogte was.
heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de sloten werden vervangen in opdracht van Transmission en dat [gedaagde in conventie sub 2] daar niets mee van doen had. Dit verweer wordt eveneens verworpen. Reeds voor het vervangen van het slot had [gedaagde in conventie sub 2] meermaals aan [eiseres in conventie] gevraagd de sleutel van het pand in te leveren. Bovendien schreef [gedaagde in conventie sub 2] bij e-mail van 19 juli 2019 dat zij het gebruik van de bedrijfsruimte door [eiseres in conventie] niet langer wenste en dat zij contact had gehad met de verhuurder. Gesteld noch gebleken is verder dat [gedaagde in conventie sub 2] de verhuurder heeft verzocht om [eiseres in conventie] ook een sleutel van het gewijzigde slot te geven. De rechtbank leidt hieruit af dat de weigering van [gedaagde in conventie sub 2] om [eiseres in conventie] nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfsruimte en het aandringen van [eiseres in conventie] om dat wel te doen de doorslaggevende reden is geweest voor de vervanging van het slot.
Het verweer van [gedaagde in conventie sub 2] dat [eiseres in conventie] na het vonnis van 25 juli 2019 in de gelegenheid is gesteld de sleutels op te halen en er zelf bewust voor heeft gekozen om niet terug te komen wordt eveneens gepasseerd. De rechtbank verwijs naar hetgeen hiervoor onder 4.10. is overwogen. Om te voldoen aan de veroordeling in kort geding kon [gedaagde in conventie sub 2] verder niet volstaan met het bieden van de mogelijkheid om de sleutels op te halen bij Transmission. Daarmee zijn deze niet ter beschikking gesteld.
4.15.
De rechtbank concludeert, gelet op de feiten en omstandigheden, dat [gedaagde in conventie sub 2] persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van de overeenkomst door [gedaagde in conventie sub 1] . Zij heeft daardoor pro se onrechtmatig gehandeld. De daartoe strekkende gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen.
Schade [eiseres in conventie]
4.16.
Nu vaststaat dat [gedaagde in conventie sub 1] jegens [eiseres in conventie] onrechtmatig heeft gehandeld en toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis om tot 27 september 2019 toegang te verschaffen tot haar bedrijfsruimte, is zij gehouden de daardoor door [eiseres in conventie] geleden schade te vergoeden. Voor die zelfde schade is ook [gedaagde in conventie sub 2] aansprakelijk, wegens het aan haar toe te rekenen onrechtmatig handelen, zoals hiervoor is overwogen. Bezien zal dus moeten worden welke van de door [eiseres in conventie] genoemde schadeposten in voldoende causaal verband staan met deze schadeveroorzakende gebeurtenis. De rechtbank overweegt daarbij dat, voor zover bij [eiseres in conventie] schade is ontstaan vanwege het feit dat zij in de periode na 27 september 2019 niet meer over de bedrijfsruimte van [gedaagde in conventie sub 1] kon beschikken, die schade bij de schadeberekening achterwege moet blijven. De opzegtermijn die [gedaagde in conventie sub 1] in redelijkheid in acht had moeten nemen, was toen immers al verstreken. Dit brengt mee dat schade van [eiseres in conventie] die is ontstaan als gevolg van het niet kunnen beschikken over passende bedrijfsruimte in de periode daarna niet aan [gedaagde in conventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie sub 2] kan worden toegerekend. Ook de schade die [eiseres in conventie] stelt te hebben geleden als gevolg van het beëindigen van de samenwerking met [gedaagde in conventie sub 1] op het gebied van transport en expeditie, dient buiten beschouwing te blijven. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen.
De rechtbank zal de door [eiseres in conventie] opgevoerde schade(posten) en het daartegen door [gedaagden] gevoerde verweer in het licht van deze uitgangspunten beoordelen.
4.17.
[eiseres in conventie] heeft ter onderbouwing van de door haar geleden schade aangevoerd dat dat zij op stel en sprong een andere locatie voor haar bedrijf moest vinden, wat maar ten dele is gelukt. Zij vond in Zundert een andere loods, maar die was veel kleiner, had geen docks en maar één overheaddeur. Hierdoor duurde het laden en lossen langer. Verder was er slechts ruimte voor drie auto’s en was er geen kantoorruimte aanwezig. In de weken na 19 juli 2019 is [eiseres in conventie] niet of slecht telefonisch bereikbaar geweest. Hierdoor is zij veel werk misgelopen. Doordat daarnaast ook de samenwerking met [gedaagde in conventie sub 1] wegviel, daalde de omzet en heeft [eiseres in conventie] moeten beslissen om per 31 december 2019 haar activiteiten te staken om een faillissement te voorkomen. Een en ander heeft volgens [eiseres in conventie] geleid tot de volgende schadeposten:
Omzetverlies
In de tweede helft van 2019 is de omzet van [eiseres in conventie] volgens haar ten opzichte van de eerste helft van 2019 met € 421.213,49 gedaald. Daartegenover staat een kostendaling van
€ 224.887,94. Dit resulteert in een schadepost van € 196.325,55 over de periode juli – december 2019.
Verkoop vrachtauto’s
Als gevolg van de omzetdaling heeft [eiseres in conventie] in september 2019 zes en in januari 2020 de resterende tien vrachtauto’s noodgedwongen met verlies moeten verkopen. De schade bedraagt in totaal € 287.500,-, aldus [eiseres in conventie] .
Afvloeiing personeel
[eiseres in conventie] heeft de contracten met haar personeel (chauffeurs en kantoormedewerkers) noodgedwongen moeten beëindigen en in verband daarmee kosten moeten maken. Zij vordert in verband daarmee een schadebedrag van € 56.211,16.
Debiteurenrisico
[eiseres in conventie] voert aan dat er rekening mee moet worden gehouden dat er bij staking van activiteiten discussies ontstaan over openstaande rekeningen. Zij vordert - na wijziging van eis - een bedrag van € 108.538,46 bestaande uit een post openstaande debiteuren.
Verloren winstcapaciteit (en reputatieschade)
Volgens [eiseres in conventie] had zij, rekening houdende met het bedrag aan resterende leaseverplichtingen, met haar wagenpark (16 vrachtauto’s) vanaf 1 januari 2020 nog een marge van € 12.773,40 per maand kunnen behalen. Dit leidt tot een schadebedrag van € 536.482,80, aldus [eiseres in conventie] .
Samenwerking [bedrijf 2]
[eiseres in conventie] stelt dat zij in juli 2019 vergevorderde plannen had om met [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) samen te gaan werken. Als gevolg van het moeten verlaten van het pand aan de [adres 1] zijn de gesprekken met [bedrijf 2] beëindigd en is de beoogde samenwerking niet gerealiseerd. [eiseres in conventie] stelt daardoor schade te hebben geleden ter hoogte van € 550.000,--.
Juridische kosten
[eiseres in conventie] stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor juridische bijstand en vordert in verband daarmee betaling van € 44.171,78.
4.18.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer tegen de door [eiseres in conventie] gestelde schade(posten). Zij wijst er onder meer op dat [eiseres in conventie] de gestelde schade onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en niet met stukken heeft onderbouwd. Verder betwist [gedaagden] het oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en een aan haar toe te rekenen tekortkoming dan wel onrechtmatige daad. Verder stelt [gedaagden] dat [eiseres in conventie] niet aan de op haar rustende schadebeperkingsplicht heeft voldaan, door niet van de feitelijke mogelijkheid om terug te keren naar het bedrijfspand gebruik te maken.
4.19.
Het beroep van [gedaagde in conventie sub 1] op de schadebeperkingsplicht van [eiseres in conventie] wordt verworpen. Zoals hiervoor onder 4.10. is overwogen, kon in de gegeven omstandigheden van [eiseres in conventie] niet worden verwacht dat zij van de feitelijke mogelijkheid om het bedrijfspand van [gedaagde in conventie sub 1] weer te betreden, gebruik had gemaakt.
4.20.
Voor de berekening van de aan [gedaagden] toe te rekenen schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke (financiële) situatie van [eiseres in conventie] en de fictieve situatie, waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis wordt weggedacht. Dat betekent in dit geval dat moet worden bezien wat de situatie was geweest indien [gedaagde in conventie sub 1] op 24 juli 2019 een opzegtermijn van twee maanden in acht had genomen en [eiseres in conventie] haar bedrijf dus tot 24 september 2019 vanuit het pand van [gedaagde in conventie sub 1] , maar zonder de samenwerking op het gebied van transport en expeditie, had voortgezet. Slechts de schade wegens het niet kunnen beschikken over deze bedrijfsruimte in de periode van 19 juli 2019 tot 24 september 2019 komt voor vergoeding door [gedaagden] in aanmerking. Voor wat betreft de feitelijke situatie, dient in elk geval gekeken te worden naar de daadwerkelijke netto winst in deze periode en in een significante periode voor 19 juli 2019 en na 24 september 2019.
4.21.
De schadeopstelling die [eiseres in conventie] heeft gemaakt, voldoet echter niet aan deze uitgangpunten. [eiseres in conventie] is er daarbij immers in de eerste plaats van uitgegaan dat alle schade, voortvloeiend uit het niet meer kunnen beschikken over de bedrijfsruimte van [gedaagde in conventie sub 1] in de (hele) periode na 19 juli 2019 én uit het niet meer samenwerken op het gebied van transport en expeditie, voor rekening van [gedaagden] komt. Zoals hiervoor is overwogen, is dit niet het geval. Verder heeft [eiseres in conventie] onvoldoende gegevens verstrekt om de hoogte van haar schade te kunnen beoordelen. Zo ontbreken ten aanzien van de gestelde omzetschade de jaarstukken van [eiseres in conventie] , dan wel een accountantsverklaring, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er in de periode tussen 19 juli 2019 en 24 september 2019 sprake was van een omzetdaling en zo ja hoe hoog die was, en wat de kosten van [eiseres in conventie] in die periode waren. De door [eiseres in conventie] als productie 27A overgelegde winst- en verliesrekening volstaat in dit verband niet. Enerzijds betreft dit geen onafhankelijk en geverifieerd overzicht en anderzijds geven deze cijfers nog geen inzicht in de hoogte van de netto winst in een significante periode voor 19 juli 2019 en na 24 september 2019.
Verder stoelt een groot deel van de door [eiseres in conventie] gestelde schade op de aanname dat zij in verband met het aan [gedaagden] toe te rekenen omzetverlies haar bedrijfsactiviteiten per 31 december 2019 heeft moeten staken. De door haar gestelde schadeposten wegens de verkoop van vrachtwagens, afvloeiing van personeel, oninbare debiteuren, gemis aan winst vanaf 1 januari 2020 en het niet doorgaan van de samenwerking met [bedrijf 2] , hangen daar allemaal mee samen. Dat [eiseres in conventie] door aan [gedaagden] toe te rekenen omzetverlies haar activiteiten moest staken, kan echter op basis van overgelegde stukken niet worden vastgesteld, alleen al vanwege het feit dat [eiseres in conventie] te weinig gegevens heeft verstrekt om de gevolgen van de schadeveroorzakende gebeurtenis voor de netto winst en haar eigen vermogen te kunnen bepalen.
4.22.
Bij het voorgaande komt nog dat:
  • [eiseres in conventie] ter zitting heeft erkend dat de vrachtauto’s (aanvankelijk) waren geleased. [eiseres in conventie] heeft niet onderbouwd dat zij genoodzaakt was om – zoals zij stelt – de vrachtauto’s te kopen en met verlies door te verkopen. De verkoopopbrengst blijkt ook niet uit het door [eiseres in conventie] overgelegde taxatierapport;
  • [eiseres in conventie] ter zitting heeft erkend dat het meeste personeel niet bij haar in loondienst was, maar was ingeleend. [eiseres in conventie] heeft niet onderbouwd dat en op grond waarvan de kosten van afvloeiing van deze werknemers voor haar rekening kwamen. Zij heeft in dit verband slechts (als productie 28) de loonstroken van de uitlener overgelegd en een overzicht van “niet gewerkte dagen ivm ontslagaanzegging wel betaald”. Dit is, nog afgezien van het niet onderbouwde causaal verband, onvoldoende. Niet duidelijk is bovendien of deze kosten ook zijn opgenomen in de gestelde winstderving;
  • [eiseres in conventie] heeft niet toegelicht dat het aan [gedaagden] is toe te rekenen dat zij per saldo een bedrag van € 108.583,46 aan openstaande facturen niet meer kon incasseren. De toelichting van [eiseres in conventie] ter zitting, dat klanten niet meer betalen als er geen commercieel belang meer is, kan, indien al juist, die conclusie niet dragen, te meer daar [gedaagden] onbetwist heeft gesteld dat het (oude) facturen uit 2018 betreft. Het bestaan van een debiteurenrisico is inherent aan het voeren aan een onderneming. Indien facturen ten onrechte niet worden betaald ligt het op de weg van [eiseres in conventie] actie te ondernemen;
  • De toelichting van [eiseres in conventie] op de schade wegens gemiste verdiencapaciteit en reputatieschade na 1 januari 2020 is onduidelijk en niet onderbouwd. Kennelijk beoogt [eiseres in conventie] hiermee te onderbouwen dat ook sprake is van gederfde winst na die datum, wegens het staken van haar onderneming. Ten aanzien van de berekening van de gederfde winst en de vraag in hoeverre dit als schade aan [gedaagden] valt toe te rekenen, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen, hetgeen ook ten aanzien van deze post geldt;
  • Ter zitting is namens [eiseres in conventie] , desgevraagd, geantwoord dat de gevorderde schadevergoeding wegens het niet doorgaan van de samenwerking met [bedrijf 2] , niet onderbouwd kan worden en dat er geen berekening van is overgelegd. Ook is namens [eiseres in conventie] gesteld dat de samenwerking niet door is gegaan omdat er geen locatie beschikbaar was. Voor zover [eiseres in conventie] hiermee bedoelt te stellen dat het de intentie was om op de locatie van [gedaagden] te gaan samenwerken, heeft [eiseres in conventie] niet onderbouwd waarom de gevolgen van het niet doorgaan daarvan voor rekening van [gedaagden] zouden moeten komen. Voor zover [eiseres in conventie] een andere locatie bedoelt, is dat evenmin onderbouwd. Dat de plannen al in een vergevorderd stadium waren en dat dit voor [eiseres in conventie] zou leiden tot een netto resultaat van € 100.000,-- per jaar, kan ook niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid;
  • De door [eiseres in conventie] gevorderde vergoeding wegens juridische kosten betreffen klaarblijkelijk de twee kort gedingprocedures en de procedure in hoger beroep en eventuele buitengerechtelijke kosten. [eiseres in conventie] heeft niet toegelicht op grond waarvan de kosten, naast de forfaitaire proceskostenveroordeling van artikel 237 Rv, en de tevens door [eiseres in conventie] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, voor rekening van WVL c.s. zouden moeten komen. Van buitengewone omstandigheden op grond waarvan er reden is om af te wijken van de forfaitaire regeling is in onderhavig zaak, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen sprake.
4.23.
Met [gedaagden] is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiseres in conventie] haar schade onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onvoldoende (met relevante stukken) heeft onderbouwd.
4.24.
[eiseres in conventie] heeft in haar akte van 18 november 2021 haar eis gewijzigd en gesteld dat, voor zover de rechtbank niet onmiddellijk op de afzonderlijke schadeposten kan beslissen, de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat. Zij verzoekt de rechtbank de zaak in dat geval naar de schadestaatprocedure te verwijzen. De rechtbank zal [eiseres in conventie] volgen in dat verzoek, aangezien zonder nadere onderbouwing en eventuele bewijslevering niet op de vordering tot schadevergoeding van [eiseres in conventie] kan worden beslist, terwijl wel aannemelijk is dat zij schade heeft geleden.
Afrekening facturen
4.25.
[eiseres in conventie] stelt een vordering te hebben op [gedaagde in conventie sub 1] wegens onbetaalde facturen. De vordering bedroeg aanvankelijk € 42.860,20. In haar pleitaantekeningen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiseres in conventie] haar eis op dit punt uitdrukkelijk verminderd tot een bedrag van € 35.015,40. In de nadere toelichting op de vordering tijdens de mondelinge behandeling heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het juiste bedrag € 35.877,219 is.
Aangezien [eiseres in conventie] haar vordering op dit punt niet (nogmaals) heeft gewijzigd, gaat de rechtbank uit van een gevorderd bedrag van € 35.015,40.
4.26.
[eiseres in conventie] verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar producties 2 en 7 bij de dagvaarding en naar producties 26A tot en met D van haar akte overlegging producties.
De producties 2 en 7 bij de dagvaarding - die overigens dezelfde inhoud hebben – betreffen 2 factuuroverzichten. Daaruit volgt dat [gedaagde in conventie sub 1] aan [eiseres in conventie] een bedrag verschuldigd is van
€ 85.743,01 en [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie sub 1] een bedrag van € 42.882,81. Na verrekening resteert dan € 42.860,20. [eiseres in conventie] stelt thans dat na kennisneming van de crediteurenadministratie van [gedaagde in conventie sub 1] het bedrag van haar vordering van € 42.860,20 is gewijzigd in € 35.877,219.
4.27.
[gedaagde in conventie sub 1] betwist de omvang van de vordering van [eiseres in conventie] . Zij voert aan dat partijen vanaf 30 juni 2019 geen zaken meer hebben gedaan en dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die [eiseres in conventie] in rekening heeft gebracht bij de laatste drie facturen op haar lijst. Onder verwijzing naar een door haar als productie 12 overgelegde uitdraai uit haar debiteuren-crediteurenadministratie stelt [gedaagde in conventie sub 1] zich op het standpunt dat zij aan [eiseres in conventie] een bedrag van € 74.603,35 is verschuldigd. Haar vordering op [eiseres in conventie] bedroeg per 30 juni 2019 € 52.766,51. [eiseres in conventie] laat tal van vorderingen op haar lijst onvermeld, aldus [gedaagde in conventie sub 1] . Per saldo is [gedaagde in conventie sub 1] aan [eiseres in conventie] op basis van deze facturen na verrekening verschuldigd € 21.836,84.
[gedaagde in conventie sub 1] voert daarnaast aan dat in verband met verrekening van gezamenlijke kosten een bedrag van € 42.518,90 aan [eiseres in conventie] in rekening had moeten worden gebracht. Omdat alleen een bedrag voor huur van € 31.607,72 is doorbelast, resteert nog een vordering van [gedaagde in conventie sub 1] op [eiseres in conventie] van € 10.911,18. Dit bedrag komt in mindering op het bedrag van
€ 21.836,84, zodat per saldo een vordering resteert van [eiseres in conventie] op [gedaagde in conventie sub 1] van € 10.925,66, aldus [gedaagde in conventie sub 1] .
4.28.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en de stellingen van partijen de precieze omvang van de vorderingen van partijen over en weer niet is te herleiden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hen na afloop van de mondelinge behandeling geboden mogelijkheid om nadere conclusies te nemen met betrekking tot de post onbetaalde facturen.
De rechtbank constateert dat [gedaagde in conventie sub 1] met betrekking tot het door [eiseres in conventie] opgestelde facturenoverzicht erkent dat zij aan [eiseres in conventie] een bedrag verschuldigd is van € 74.603,35. De rechtbank gaat uit van dit bedrag, nu de vordering van [eiseres in conventie] op dit punt overigens onvoldoende duidelijk is onderbouwd.
Met betrekking tot het door [eiseres in conventie] overgelegde overzicht van het door [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie sub 1] te betalen bedrag van € 42.882,81 heeft [gedaagde in conventie sub 1] dit bedrag gemotiveerd betwist, en onder verwijzing naar de uitdraai van haar debiteuren-crediteurenadministratie aangevoerd dat dit bedrag € 52.766,51 bedraagt. Dit laatstgenoemde bedrag is door [eiseres in conventie] niet dan wel onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van dit bedrag.
Ten aanzien van de door [gedaagde in conventie sub 1] opgevoerde post gezamenlijke kosten heeft [eiseres in conventie] alleen gereageerd ten aanzien van het in rekening gebrachte huurbedrag. Dit bedrag is echter begrepen in het hiervoor genoemde bedrag van € 52.766,51, dat door [eiseres in conventie] niet is weersproken, en overigens is [eiseres in conventie] in haar eigen opstelling uitgegaan van dezelfde bedragen.
De overige door [gedaagde in conventie sub 1] opgevoerde gezamenlijk kosten van € 10.911,18 die volgens haar nog voor verrekening in aanmerking komen zijn door [eiseres in conventie] evenmin betwist, zodat de rechtbank uitgaat van dit te verrekenen bedrag.
Per saldo bedraagt de vordering van [eiseres in conventie] op [gedaagde in conventie sub 1] dan: € 74.603,35 minus € 52.766,51 minus € 10.911,18 = € 10.925,66. De vordering van [eiseres in conventie] kan tot dit bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijk rente kan eveneens worden toegewezen, nu deze niet is weersproken.
Buitengerechtelijk kosten en proceskosten
4.29.
Ten slotte heeft [eiseres in conventie] gevorderd [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijk kosten van € 6.775,00. [gedaagden] heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt dat [eiseres in conventie] deze vordering niet heeft onderbouwd, zodat deze eveneens zal worden afgewezen.
4.30.
Nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het geding in conventie worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.31.
De vordering van [eiseressen in reconventie] om voor recht te verklaren dat de dwangsommen zijn verjaard zal worden toegewezen.
[verweerster in reconventie] heeft executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen van [eiseres in reconventie sub 1] en op de woning van [eiseres in reconventie sub 2] ter incassering van de dwangsommen die zijn opgelegd bij vonnis van 25 juli 2019. Het beslag heeft doel getroffen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiseressen in reconventie] onweersproken gesteld dat ten laste van [eiseres in reconventie sub 1] een bedrag van € 68.000,- is geïncasseerd en ten laste van [eiseres in reconventie sub 2] een bedrag van € 3.000,-.
Uit de stellingen van [eiseressen in reconventie] volgt dat dit executoriale beslag er nog steeds ligt.
[verweerster in reconventie] heeft als verweer gevoerd dat aan de executoriale beslagen geen verder gevolg is gegeven en dat de betreffende zaken thans ook onder conservatoir beslag liggen, zodat [eiseressen in reconventie] geen belang heeft bij haar vordering. De rechtbank passeert dit verweer van [verweerster in reconventie] . Het executoriale beslag is niet van rechtswege komen te vervallen. De conservatoire beslagen die thans op de betreffende zaken liggen vinden hun grondslag in een andere titel dan het executoriale beslag. [eiseressen in reconventie] heeft belang bij haar vordering op dit punt.
kan worden gevolgd in haar stelling dat de dwangsommen op grond van artikel 611g Rv zijn verjaard. Het vonnis van 25 juli 2019 is op 26 juli 2019 aan [eiseressen in reconventie] betekend. [eiseressen in reconventie] heeft aangevoerd dat zij op 20 november 2020 een exploot derdenbeslag heeft ontvangen en dat in de periode van zes maanden voorafgaand daaraan geen stuitingshandelingen zijn verricht door [verweerster in reconventie] . [verweerster in reconventie] heeft slechts volstaan met een blote ontkenning hiervan.
Conservatoire beslagen
4.32.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat [eiseressen in reconventie] aansprakelijk is voor de schade die [verweerster in reconventie] heeft geleden als gevolg van het niet in achtnemen van een opzegtermijn van minimaal twee maanden door [eiseres in reconventie sub 1] . De hoogte van die schade dient te worden vastgesteld in de schadestaatprocedure. [verweerster in reconventie] heeft er daarom belang bij dat de conservatoire beslagen gehandhaafd blijven, totdat in die procedure is beslist. Het belang van [eiseressen in reconventie] bij opheffing van die beslagen is, afgezien van haar verweer dat de vorderingen van [verweerster in reconventie] moeten worden afgewezen, overigens ook niet gesteld. De vordering onder (ii) zal worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen [verweerster in reconventie] ?
4.33.
Uit de stellingen van [eiseres in reconventie sub 1] volgt niet dat [verweerster in reconventie] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseressen in reconventie] heeft haar stelling dat [verweerster in reconventie] door het wegnemen van de sleutel van de truck op 30 juni 2019 jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld als gevolg waarvan [eiseres in reconventie sub 1] schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd. Deze stelling wordt daarom gepasseerd. Dit geldt ook voor de stelling van [eiseres in reconventie sub 1] dat [verweerster in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld door onder haar beslag te leggen. Het beslag van 7 augustus 2019 is gelegd op grond van het kort geding vonnis van 25 juli 2019, waarbij dwangsommen zijn opgelegd. Omdat [eiseressen in reconventie] niet aan de veroordeling heeft voldaan, heeft zij dwangsommen verbeurd. Het beslag is dan ook rechtmatig gelegd. De vordering van [eiseressen in reconventie] om voor recht te verklaren dat [verweerster in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseressen in reconventie] en uit dien hoofde schadeplichtig is jegens [eiseressen in reconventie] zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.34.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is niet, althans onvoldoende, onderbouwd en zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.35.
Nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het geding in reconventie worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissingDe rechtbank

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] vigerende samenwerkingsovereenkomst per 27 september 2019 is ontbonden,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] jegens [eiseres in conventie] zowel wanprestatie heeft gepleegd als onrechtmatig heeft gehandeld, op de wijze als onder r.o. 4.10.-4.13. is omschreven,
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie sub 2] jegens [eiseres in conventie] onrechtmatig heeft gehandeld, op de wijze zoals onder r.o. 4.14-4.15. is omschreven,
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres in conventie] geleden en nog te lijden schade en gemaakte kosten, zoals onder r.o. 4.16 is omschreven, als gevolg van voornoemde wanprestatie en voornoemd onrechtmatig handelen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres in conventie] van een bedrag ter vergoeding van door haar als gevolg van voornoemde wanprestatie en voornoemd onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, gemaakte en nog te maken kosten, gederfde en te derven rente en rendementen, één en ander nader op te maken bij staat,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 1] tot betaling aan [eiseres in conventie] van een bedrag van € 10.925,66 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2019 tot aan de dag van algehele betaling,
5.7.compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de in 5.6. uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
verklaart voor recht dat de bij kort geding vonnis van 25 juli 2019 aan [eiseres in reconventie sub 1] en [eiseres in reconventie sub 2] opgelegde dwangsommen, voor zover deze niet zijn geïncasseerd, zijn verjaard,
5.11.
veroordeelt [verweerster in reconventie] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot doorhaling, althans opheffing van de executoriale beslagen onder [naam 4] en op de onroerende zaak van [eiseres in reconventie sub 2] ,
5.12.
veroordeelt [verweerster in reconventie] tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [verweerster in reconventie] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.11 te voldoen, met een maximum van € 50.000,-,
5.13.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.14.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de in 5.11. en 5.12. uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.