In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023, vorderde eiser, een onderneming, betaling van € 500,00 van gedaagde, een besloten vennootschap die als bewindvoerder optreedt voor mevrouw [naam 1]. Eiser had eerder werkzaamheden aan een auto uitgevoerd die door [naam 1] was gekocht, maar de laatste factuur was niet betaald. Eiser stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat de factuur voldaan zou worden, gezien eerdere betalingen en toezeggingen van [naam 1]. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat [naam 1] onder bewind stond en dat eiser op de hoogte was van het bewind, waardoor hij geen verhaalsmogelijkheden had op de goederen van [naam 1]. De kantonrechter oordeelde dat eiser geen belang had bij zijn vordering, omdat de overeenkomst met [naam 1] zonder medewerking van gedaagde was aangegaan, wat in strijd was met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De rechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 264,00.