In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.770 had vastgesteld. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 34.520, maar de inspecteur handhaafde de beschikking revisierente van € 2.122. Belanghebbende betwistte de aftrekbaarheid van notariskosten van € 749 en de revisierente.
De rechtbank oordeelt dat de notariskosten niet in aftrek kunnen worden gebracht, omdat deze niet kwalificeren als kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. De kosten waren gerelateerd aan de akte van verdeling in het kader van de echtscheiding, maar de rechtbank concludeert dat deze kosten niet direct voortvloeien uit het verkrijgen van een hypotheek.
Wat betreft de revisierente, stelt de rechtbank vast dat deze terecht door de inspecteur in rekening is gebracht, conform de wettelijke bepalingen. Belanghebbende's argument dat de revisierente onredelijk is, wordt verworpen, aangezien de rechter niet bevoegd is om de billijkheid van de wet te toetsen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur, waarbij belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.