ECLI:NL:RBZWB:2023:1120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
02-235943-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-235943-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wondende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.F.D.P. de Milliano, advocaat te Katwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tijdens de zitting heeft mevrouw [naam] haar spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 november 2020 te Goes [slachtoffer] heeft mishandeld met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met de dood tot gevolg en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er was geen sprake van een noodweersituatie. De duw van verdachte tegen het slachtoffer is een onmisbare factor geweest voor de dood van het slachtoffer en dit gevolg kan ook redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het toebrengen van lichamelijk letsel of pijn ontbreekt. Subsidiair ontbreekt een causaal verband tussen de mishandeling en de dood of lichamelijk letsel. Als de al geplande operatie op 23 november 2020 was doorgegaan, dan was de kans op overlijden door de medische problemen van het slachtoffer onverminderd groot geweest. Voor zover mishandeling met zwaar lichamelijk letsel wordt bewezen, is er sprake van een noodweer. Verdachte heeft zijn zoontje immers verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer, die hem twee tikken gaf en dreigde een derde te geven. Daarbij is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en het slachtoffer zich op 20 november 2020 beiden in de apotheek aan de [adres] te Goes bevonden. Verdachte was samen met zijn zoontje. Het zoontje van verdachte vertoonde vervelend gedrag en viel mensen in de apotheek lastig, onder wie het slachtoffer. Het slachtoffer heeft toen uitgehaald naar het zoontje van verdachte door een duw of een tik te geven. Het zoontje van verdachte begon toen te huilen en zei dat hij was geslagen. Verdachte is vervolgens met versnelde pas naar het slachtoffer toegelopen, met zijn armen en handen voor zich uitgestrekt en heeft het slachtoffer daarbij op zodanige manier en met dermate veel kracht geraakt dat het slachtoffer ten val is gekomen. Ten gevolge hiervan heeft hij een gebroken heup opgelopen. Aan deze heupfractuur is het slachtoffer op 22 november 2020 geopereerd. Na de operatie ontstonden diverse complicaties, waaraan het slachtoffer nog diezelfde dag (22 november 2020) is overleden.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel?
De rechtbank dient zich eerst te buigen over de vraag of verdachte door zijn handelen al dan niet voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm hiervan en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden niet anders worden opgevat dan dat het slachtoffer door hem is geduwd en wel met een zodanige kracht dat het slachtoffer daardoor ten val kon komen. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor pijn en/of letsel zou bekomen en had verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel bij het slachtoffer. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer door hem een duw te geven, waardoor hij pijn heeft ervaren en letsel heeft opgelopen.
Noodweersituatie?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte het slachtoffer daarmee ook heeft mishandeld in de zin van de wet.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet onder mishandeling in de zin van de wet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
De rechtbank zal het beroep van de verdediging op noodweer opvatten als een bewijsverweer aangezien bij een geslaagd beroep op noodweer sprake is van een rechtvaardigingsgrond, op grond waarvan de wederrechtelijkheid van de aan de verdachte verweten mishandeling komt te ontvallen, wat tot vrijspraak zou moeten leiden.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Volgens de verdediging had het slachtoffer twee tikken gegeven aan het zoontje van verdachte, was het aannemelijk dat hij nog een klap uit zou delen en is verdachte er tussen gaan staan om de aanval af te weren.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Allereerst is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan en ook niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer meer dan één tik of duw aan het zoontje van verdachte heeft gegeven. Daarnaast blijkt uit het dossier niet van aanwijzingen dat het slachtoffer het zoontje van verdachte nogmaals wilde slaan. Uit de getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat het zoontje van verdachte, volgend op de duw of tik, aan het huilen was, dat hij zei dat hij was geslagen en dat verdachte vervolgens naar het slachtoffer is toegesneld, waarbij hij nog enige afstand heeft overbrugd en hem ten slotte heeft geduwd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet hieruit worden afgeleid dat de aanval van het slachtoffer, te weten de duw of tik richting het zoontje van verdachte, al was afgelopen op het moment dat verdachte het slachtoffer had bereikt en hem een duw gaf.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem te duwen.
Causaal verband tussen de mishandeling en de dood van het slachtoffer?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze mishandeling – in strafrechtelijke zin – de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Voor een bewezenverklaring is vereist dat een causaal verband wordt vastgesteld tussen de gedraging van de verdachte en het ten laste gelegde gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat er naar aanleiding van de gebroken heup van het slachtoffer op 22 november 2022 een noodzakelijke operatie aan deze breuk plaatsgevonden. De operatie op 22 november 2022 is goed verlopen. Het slachtoffer is vervolgens echter na de operatie gedecompenseerd en uiteindelijk overleden aan cardiale overbelasting. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer bekend was met een aantal medische aandoeningen, waaronder diabetes, longfibrose en hartproblemen, die mogelijk hebben bijgedragen aan het decompenseren van verdachte.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. Als verdachte het slachtoffer niet had geduwd, had hij geen gebroken heup opgelopen. In dat geval had hij niet geopereerd hoeven te worden en was hij niet overleden. De stelling van de verdediging dat al vóór het incident een heupoperatie op 23 november 2020 was gepland, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Uit de beschrijving van de medische voorgeschiedenis van de huisarts en de schouwarts blijkt niet dat er reeds voor het incident sprake was van heupproblemen bij het slachtoffer en evenmin van een al geplande operatie in verband daarmee. De rechtbank begrijpt de verklaring van de partner van het slachtoffer daarom aldus dat verdachte in eerste instantie op 23 november 2020 geopereerd zou worden aan de gebroken heup – veroorzaakt door het incident op 20 november 2020 – maar dat deze operatie door een vrijgekomen plek één dag naar voren is gehaald. Dit betekent dat de gedraging van verdachte dus een onmisbare voorwaarde was voor het intreden van het gevolg, namelijk het overlijden van het slachtoffer.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de decompensatie en het cardiale falen bij het slachtoffer – hoewel mogelijk (mede) het gevolg van zijn medische aandoeningen – na een noodzakelijke operatie wegens een door mishandeling bekomen gebroken heup, geen omstandigheden van zodanige aard zijn dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer als gevolg van die mishandeling aan verdachte zou kunnen worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank dat de bijzondere lichamelijke gesteldheid van een slachtoffer die leidt tot een grotere kwetsbaarheid dan de gemiddelde gezonde mens heeft, het causaal verband tussen daad en overlijden of letselschade niet doorbreekt. Als er verwondingen worden toegebracht hoort daarbij medische zorg. Als er medische zorg moet worden verleend, kunnen er – ook als de verwonding op zichzelf niet dodelijk is – medische complicaties optreden die wel tot de dood van het slachtoffer leiden. Dit was bij het slachtoffer het geval.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het beschermd belang van de strafbepaling in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht evenmin een contra-indicatie voor redelijke toerekening vormt. Het beschermd belang betreft het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit en in geval van het derde lid is tevens de bescherming van het menselijk leven besloten. Het gevolg dat is ingetreden, namelijk de dood van het slachtoffer, is dus een gevolg dat de wetgever beoogde te voorkomen toen de norm (een verbod op mishandeling) werd gesteld.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 november 2020 te Goes [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een taakstraf van 120 uur, gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie, de gevolgen voor de nabestaanden en ook de gevolgen die het feit voor verdachte zelf heeft gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de gevolgen die het feit voor verdachte heeft gehad en de redelijke termijn voor behandeling van een strafzaak die is overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van het slachtoffer met de dood tot gevolg. Door de duw van verdachte heeft het slachtoffer een gebroken heup opgelopen, waaraan hij geopereerd moest worden. Die operatie is het slachtoffer uiteindelijk fataal geworden, terwijl hij voordien – naar omstandigheden – volgens zijn huisarts in goeden doen was, ondanks zijn medische aandoeningen. Het is verdachte aan te rekenen dat hij door het duwen van een bejaarde, kwetsbare man het risico op (ernstig) letsel of zelfs de dood heeft vergroot en dit gevolg ook is ingetreden. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat verdachte nooit heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden, is dit wel het gevolg geweest van zijn handelen. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, namelijk zijn leven, kwijt geraakt. Het overlijden van het slachtoffer heeft daarnaast onherstelbaar leed veroorzaakt voor zijn nabestaanden. Zij zullen het slachtoffer voor altijd moeten missen. Uit de slachtofferverklaring die de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt welke verstrekkende gevolgen het overlijden van het slachtoffer op haar leven en dat van haar moeder heeft gehad, emotioneel maar ook anderszins. Hun leven is voorgoed veranderd. Niet alleen zij, maar ook verdachte zullen daarmee moeten leven.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 31 januari 2023. Hieruit volgt dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor problemen op het gebied van agressieregulatie of conflicthantering. De reclassering concludeert dat er waarschijnlijk sprake is van situationeel geweld dan wel handelen ontstaan vanuit een beschermingsdrang. Het overlijden van het slachtoffer, de aangifte en de aanhouding hebben verdachte emotioneel erg geraakt en dit alles maakt(e) dat hij zich emotioneel overbelast voelt en moeite heeft zich staande te houden, wat heeft geleid tot psychische problemen. Met uitzondering van het psychisch functioneren zijn alle leefgebieden stabiel te noemen. Verdachte heeft zich uit eigen beweging aangemeld bij Emergis en heeft daar anderhalf jaar onder behandeling gestaan, waarbij is gewerkt aan verwerking, het omgaan met gevoelens van verdriet en stressregulatie. Dit is deels gestabiliseerd, maar de lopende strafzaak blijft voortdurend stress geven. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering signaleert geen risicofactoren en acht de inzet van justitiële interventies of reclasseringstoezicht niet geïndiceerd.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat het feit op verdachte zelf ook veel impact heeft gehad, zoals ook het reclasseringsrapport blijkt, en dat hij oprecht spijt heeft en verdriet lijkt te hebben voor het leed dat door zijn handelen bij de nabestaanden is veroorzaakt. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank het jammer dat verdachte geen poging heeft gedaan om contact op te nemen met de nabestaanden om zijn spijt te betuigen. Voor zover hij dacht dat de nabestaanden hier niet op zaten te wachten, had hij op zijn minst (via bijvoorbeeld de politie) na kunnen gaan of de nabestaanden dit op prijs zouden stellen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte aangevangen op 26 november 2020, de dag van zijn aanhouding en eerste verhoor. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is dus in beperkte mate – met ongeveer drie maanden – overschreden. De rechtbank zal hiermee op de hierna te melden wijze rekening mee houden.
Strafmaat
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet bij de nabestaanden kan wegnemen en het gemis van hun dierbare kan verzachten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal de straf enigszins beperken vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en daarom een taakstraf van 100 uur opleggen, te vervangen door 50 dagen hechtenis als verdachte die taakstraf niet (goed) uitvoert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;

Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2023.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.