ECLI:NL:RBZWB:2023:1134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/02/405183 JE RK 23-61
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. De Graaf
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe gezinszaak met betrokkenheid van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2023 een tussenbeschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft de situatie van de minderjarige en de moeder beoordeeld, waarbij de moeder momenteel onder toezicht staat van de GI en de minderjarige in een pleegzorgsituatie verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat, ondanks positieve ontwikkelingen in de zorg van de moeder voor haar jongste dochter.

Tijdens de mondelinge behandeling is er veel onduidelijkheid naar voren gekomen over de woonsituatie van de moeder en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de minderjarige. De rechtbank heeft de GI aangespoord om snel duidelijkheid te geven over de situatie en de communicatie met de moeder en de pleegmoeder te verbeteren. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen, maar slechts voor een periode van drie maanden, om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen en te beoordelen of de moeder in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De GI is opgedragen om voor de volgende pro forma zitting te rapporteren over de voortgang en de stand van zaken in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405183 / JE RK 23-61
Datum uitspraak: 20 februari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van de

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg (waarnemend voor mr. M.M.M. Minkels),

FAMILIE VAN [de pleegouders] , de pleegouders van [minderjarige] ,

De rechtbank merkt als informant aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 december 2022, ingekomen bij de griffie op 11 januari 2023;
- de e-mail van de GI van 30 januari 2023 met het perspectiefplan van [zorgorganisatie] ;
- de brief van de advocaat van 8 februari 2023 met bijlagen;
- de brief van de Raad van 2 februari 2023 inzake de toetsing voorgenomen besluit niet verlengen uithuisplaatsing, welke tijdens de mondelinge behandeling is overgelegd.
Op 14 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het verzoek van de GI tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Tevens zijn tijdens de mondelinge behandeling de zaken met betrekking tot de twee oudste kinderen ( [voornaam 1] en [voornaam 2] ) van de moeder besproken (zaaknummers: C/02/405226 / JE RK 23-69 en C/02/402708 / JE RK 22-1856). In deze zaken zal bij separate beschikkingen worden beslist. Verschenen en gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- de pleegmoeder van [minderjarige] .

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 22 februari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot
1 maart 2023. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verleend. Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 25 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 1 maart 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI heeft – kort samengevat – schriftelijk en tijdens de mondeling behandeling het volgende standpunt ingenomen. Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De moeder doet het met haar jongste dochter [voornaam 3] bij [zorgorganisatie] op zich goed, maar er moet nog worden bekeken of het goed blijft gaan indien [minderjarige] ook volledig bij haar geplaatst wordt. Eind februari zal [minderjarige] volledig bij de moeder verblijven bij [zorgorganisatie] . Er is nog niet door [zorgorganisatie] vastgesteld dat de moeder de opvoeding en de verzorging van beide kinderen goed doet. Om die reden is er niet om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Het traject bij [zorgorganisatie] kan in het kader van de ondertoezichtstelling verder vervolgd worden. Indien het goed blijft gaan met de moeder met de twee jongste kinderen dan kan [zorgorganisatie] binnen een week of zes aangeven wat de vervolgstappen kunnen zijn en welke hulpverlening de moeder nodig heeft, indien zij weer in Tilburg gaat wonen met de twee jongste kinderen. Die hulp kan pas daarna worden aangevraagd. [zorginstelling] is van onderhavige zaak wel al op de hoogte. Dit is een organisatie, ingesteld door de gemeente Tilburg, die op de hoogte is van alle mogelijkheden voor in te zetten hulp. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nog nodig zodat de GI alle hulpverlening kan monitoren en de regie kan houden.
Namens de moeder is schriftelijk en mondeling – kort samengevat – het volgende aangegeven. Door de moeder is telkenmale aangegeven dat haar woning door het traject bij [zorgorganisatie] niet in gevaar mocht lopen. De GI heeft daarop steeds aangegeven dat de moeder daarvoor niet bang hoefde te zijn, omdat [orgarnisatie] en de gemeente van het traject op de hoogte waren én de moeder met de kinderen terug naar de woning konden. Het is voor de moeder onbegrijpelijk dat [orgarnisatie] zich nu op het standpunt stelt dat zij niet met de kinderen terug in de woning mag. Zij woonde er al met drie kinderen. De moeder heeft inmiddels laten zien dat zij een goede moeder is en dat zij voor al haar kinderen, maar in ieder geval de twee jongste kinderen, kan zorgen. Het traject bij [zorgorganisatie] behoeft na 1 maart a.s. dan ook geen vervolg te krijgen. De moeder kan met de twee jongste kinderen terug naar Tilburg. Er is al een gesprek met de gemeente gepland om de eventuele opvoedondersteuning voor de moeder te regelen. Dat [zorginstelling] door de GI is benaderd, is de moeder niet bekend. De communicatie vanuit de GI laat zeer te wensen over. Gelet op het handelen van de GI is de moeder van mening dat de ondertoezichtstelling geen zin heeft. Indien deze toch verlengd wordt dan alleen voor een korte duur.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling het volgende standpunt – kort samengevat – ingenomen. Er heeft een toetsing plaatsgevonden door de Raad inzake het voorgenomen besluit van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet te verlengen. De Raad heeft geconcludeerd dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder binnen [zorgorganisatie] in het belang van [minderjarige] is, om op deze manier te onderzoeken in hoeverre de moeder voldoende in staat is om [minderjarige] met de noodzakelijke ondersteuning datgene te bieden wat zij nodig heeft om zich op een goede manier te ontwikkelen. Dit advies is echter gegeven terwijl de Raad er niet van op de hoogte was dat het maar de vraag is of de moeder kan worden teruggeplaatst met haar kinderen bij [orgarnisatie] . Dit terwijl tijdens de vorige mondelinge behandeling meermaals door de GI is bevestigd dat de moeder bij [orgarnisatie] kon terugkeren. Indien de Raad hiervan kennis had gehad, had de Raad een ander advies gegeven. Nu is het volledig onduidelijk of de moeder voor zichzelf én met de kinderen een woning in Tilburg heeft. De Raad wacht het verloop van de onderhavige procedure af om daarna te beoordelen of er een ander advies gegeven moet gaan worden. Alles in deze procedure gaat bijzonder moeizaam.
De pleegmoeder van [minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig haar beklag gedaan over het handelen van de GI. Volgens de pleegmoeder wordt er door de GI niet op een correcte wijze met haar gecommuniceerd, worden er afspraken zonder overleg gewijzigd en handelt de GI niet in het belang van [minderjarige] . De pleegmoeder ziet dat de moeder door het handelen van de GI enorm in de stress raakt. Door [zorgorganisatie] is volgens de pleegmoeder al aangegeven dat de moeder het geweldig doet als opvoeder van de twee jongste kinderen, zodat zij niet langer bij [zorgorganisatie] zou hoeven te blijven.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er momenteel nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over de situatie rondom [minderjarige] . Positief zijn in ieder geval de berichten over het verblijf van de moeder met [voornaam 3] bij [zorgorganisatie] , maar het is nog onvoldoende duidelijk of deze positieve ontwikkeling wordt voortgezet indien [minderjarige] ook volledig bij de moeder bij [zorgorganisatie] verblijft. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het voor [zorgorganisatie] mogelijk moet zijn om hier op korte termijn voldoende duidelijkheid over te geven. Immers, de moeder verblijft reeds enkele maanden bij [zorgorganisatie] . Ook zou daarbij op korte termijn een indicatie voor de mogelijke opvoedondersteuning voor de moeder, indien zij weer in haar woning bij [orgarnisatie] in Tilburg woont met haar twee jongste kinderen, gegeven moeten kunnen worden zodat deze hulp reeds kan worden aangevraagd. De rechtbank geeft de GI uitdrukkelijk mee dat het traject bij [zorgorganisatie] niet langer moet lopen dan noodzakelijk is en dat er voortvarend gehandeld dient te worden.
Voorts is er nog steeds onduidelijkheid over de woning van de moeder bij [orgarnisatie] , ondanks dat de GI tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2023 herhaaldelijk heeft aangegeven dat toegezegd is dat de woning van de moeder tijdens het traject bij [zorgorganisatie] gewaarborgd bleef.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank zal echter de ondertoezichtstelling slechts voor de duur van drie maanden verlengen en het restant aanhouden. De rechtbank acht dit nodig aangezien de onderhavige procedure alsmede de procedures rondom de oudste twee kinderen van de moeder gekenmerkt worden door vertragingen (onder meer door ziekte van de gezinsvoogd en de gedragswetenschapper van [zorgorganisatie] ) en communicatiestoornissen tussen de moeder, de pleegmoeder en de GI. Het is van uiterst belang dat de communicatie tussen de moeder en de GI wordt verbeterd en dat de advocaat van de moeder daarbij betrokken blijft. De rechtbank acht het eveneens in het belang van [minderjarige] dat de communicatie tussen de pleegmoeder en de GI wordt verbeterd. De pleegmoeder speelt een belangrijke rol bij de overgang van [minderjarige] naar de moeder.
De rechtbank zal de GI in de gelegenheid stellen om vóór de navolgende pro forma datum de rechtbank, de moeder en haar advocaat, de pleegmoeder en de Raad te berichten wat de stand van zaken is en of het verzoek gehandhaafd blijft.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 juni 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing ten aanzien van het restantverzoek tot ondertoezichtstelling aan tot
4 mei 2023 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om te rapporteren over de ontwikkelingen en daarbij te berichten of het verzoek wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023 door
mr. Hamburger, mr. De Graaf en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.