ECLI:NL:RBZWB:2023:1144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
405635_T15022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in verband met opvoedingsproblemen en zorgwekkende thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 25 januari 2023 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De ouders van [minderjarige] zijn betrokken in deze procedure, waarbij de moeder en vader bijgestaan worden door mr. M.R.F. Berte. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 zijn er zorgen geuit over de onhygiënische opvoedomgeving en de persoonlijke problematiek van de moeder, die hulpverlening afwijst. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende bereid en in staat zijn om de bedreigingen voor de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen en dat er een gebrek aan basisveiligheid en zorg is in de thuissituatie. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor beperkte duur toe te wijzen, met de verwachting dat er op korte termijn aan de doelen gewerkt zal worden. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregel onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aangewezen als de instantie die toezicht zal houden op [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405635 / JE RK 23-137
Datum uitspraak: 15 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats],

hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder],

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats], advocaat: mr. M.R.F. Berte te Tilburg,

[de vader],

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats], advocaat: mr. M.R.F. Berte te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 25 januari 2023, ingekomen bij de griffie op dezelfde dag.
Op 2 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de ouders.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De vertegenwoordigster van de Raad stelt dat er grote zorgen zijn over de onhygiënische opvoedomgeving van [minderjarige] en over de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder wijst hulpverlening af door gedeeltelijk haar eigen problematiek. De rol van de vader dient meer in beeld te komen in de opvoedsituatie. De Raad handhaaft het verzoek en meent dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om verandering te brengen in de opvoedsituatie voor [minderjarige]. Er dient toereikende hulpverlening gestart te worden en dit zal enige tijd kosten.
Door en namens de ouders is naar voren gebracht dat zij niet instemmen met het verzoek van de Raad. De moeder weigert de vorm van hulpverlening omdat zij al jaren te maken heeft gehad met veel verschillende hulpverleningsinstanties. Als de moeder in een conflictsituatie komt dan wordt zij verbaal agressief en mijdt zij onder andere het huishouden. De moeder wil niet dat [minderjarige] vriendjes mee naar huis brengt om te spelen omdat het huis niet is opgeruimd. De moeder heeft het gevoel dat [zorginstelling] haar niet de zorg kan bieden die zij nodig heeft. Op dit moment heeft de moeder wel vertrouwen in het gezinsteam van [zorginstelling]. De vader is bereid om een grotere rol te spelen in het leven van [minderjarige]. De moeder wil de vader ook deze kans geven. De moeder heeft behandelingen gehad en zij neemt haar medicatie in. Zowel de moeder als de vader willen meewerken aan de hulpverlening. Daarom verzoekt de advocaat van de ouders primair om een afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt deze, als de kinderrechter toekomt tot de toewijzing van het verzoek, om een deel ervan toe te wijzen en het restant van het verzoek aan te houden om een tussentoets te kunnen doen.
De vertegenwoordigers van de GI ondersteunen het verzoek van de Raad. Er zijn zorgen in de opvoedomgeving van [minderjarige] in de thuissituatie. Als [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld, is er echter niet direct een jeugdbeschermer beschikbaar. Er is een wachtlijst en het toewijzen van een jeugdbeschermer kan enige maanden duren.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en uit wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijken er zorgen te zijn over de ontwikkeling van [minderjarige].
De zorgen zijn gelegen in de onhygiënische en vervuilde opvoedomgeving alsmede in het gebrek aan (basis)veiligheid en basale zorg door verbale agressie in de opvoedomgeving. De woning staat vol met spullen waardoor [minderjarige] weinig ruimte heeft om te spelen. Ook is er met regelmaat sprake van vervuiling in en buiten de woning door hondenpoep en plas.
De ouders zijn, gelet op hun eigen problematiek en hun eigen belangen, op dit moment onvoldoende bereid en in staat om zelf die bedreiging weg te nemen en om hulpverlening te accepteren. De ouders hebben onvoldoende inzicht in de huidige problematiek en de gevolgen hiervan voor [minderjarige]. Daarnaast mijden de ouders de aangeboden hulp of weigeren zij medewerking te verlenen aan de nog in te zetten hulpverlening. Als [minderjarige] een toverstokje zou hebben, zou hij de scheldwoorden van zijn moeder wegtoveren. Het is voor [minderjarige] niet mogelijk om met zijn vrienden thuis samen te spelen en dat is niet in het belang van diens goede sociaal-emotionele ontwikkeling.
De moeder heeft zo’n goed inzicht in haar ziekte dat zij bij de mondelinge behandeling duidelijk heeft kunnen uitleggen wat de ziekte met haar doet. Zij is gediagnosticeerd met het Noonan Syndroom en met een verstandelijke beperking. Voor de moeder heeft dit tot gevolg dat, als er sprake is van een conflictsituatie, er bij haar van alles fout gaat en dat dan bij de moeder het belang van [minderjarige] minder telt. Er dient hulpverlening voor de moeder ingezet te worden naast de hulpverlening voor de moeder vanuit [zorginstelling]. Die laatste hulpverlening helpt de moeder wel goed, aldus de moeder.
Gebleken is dat de hulpverlening die er nu is, echter onvoldoende is geweest om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te kunnen nemen.
Binnen de huidige opvoedsituatie geeft de moeder de vader maar een kleine rol in de opvoeding van [minderjarige] en dat beperkt [minderjarige]. De moeder wil de vader wel een grotere rol gaan geven in de opvoeding en de vader wil dat zelf ook.
De kinderrechter geeft de moeder een groot compliment dat [minderjarige] altijd onberispelijk en netjes op school komt. De school geeft echter ook aan dat [minderjarige] opvallend onopvallend is op school en dat baart de kinderrechter toch zorgen. [minderjarige] heeft recht op stabiliteit en (emotionele) veiligheid in de basale zorg. De moeder wil wel hulpverlening maar enkel hulp die zij passend acht. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd het gezin te willen helpen en daarnaast te willen bekijken hoe de huidige hulpverlening, waarin de moeder vertrouwen heeft, gecombineerd kan worden met de hulp die de GI aan het gezin wil geven.
De kinderrechter merkt op dat er een vertrouwensband dient te komen tussen de hulpverlening en de ouders. Intensieve begeleiding bij de opvoeding van [minderjarige] dient gestart te worden met begeleiding voor het huishouden en met het leren omgaan door de moeder met haar eigen persoonlijke problematiek.
De kinderrechter is, gelet op dit alles, van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Er dient in een gedwongen kader aan de volgende doelen te worden gewerkt:
- [minderjarige] groeit op in een positieve, emotioneel-veilige en stimulerende opvoedingsomgeving en krijgt niet te maken met verbale agressie van de moeder;
- de draagdracht-draaglast van beide ouders, - met name van die van de moeder-, is (meer) in balans zodat de ouders voorspelbare, betrouwbare opvoeders zijn voor [minderjarige];
- [minderjarige] groeit op in een huis dat opgeruimd en schoon is en kan vriendjes en vriendinnetjes thuis laten spelen.
De kinderrechter zal een deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling toewijzen en het restant aanhouden tot de hierna te melden datum. Dit, omdat er nog geen jeugdbeschermer beschikbaar is en daarnaast om de doelen op korte termijn te kunnen toetsen.
Van de GI wordt verwacht dat zij uiterlijk 13 juli 2023 een schriftelijk verslag indient met daarin de resultaten dan wel de stand van zaken binnen de ondertoezichtstelling. In dit verslag dient weergegeven te worden of het toewijzen van de rest van het verzoek van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Als de ouders instemmen met het toewijzen van het restant van de ondertoezichtstelling is het misschien mogelijk de zaak verder schriftelijk af te doen. Partijen zullen de gelegenheid krijgen om zich hierover uit te laten.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals ook is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 15 februari 2023 tot 15 augustus 2023;
verklaart deze beschikking voorzover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende verzoek aan tot
donderdag 20 juli 2023 PRO FORMA;
verzoekt de GI en de ouders/hun advocaat zich tijdig, vóór 13 juli 2023, schriftelijk uit te laten over de ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling en over het gewenste verdere verloop van de ondertoezichtstelling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Can, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.