ECLI:NL:RBZWB:2023:1149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het UWV's besluit tot afwijzing van een Wajong-uitkering en de herziening daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen op een eerder besluit van het UWV behandeld. Eiser had in 2012 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat hij in staat werd geacht 75% van het minimumloon te verdienen. Eiser heeft in 2020 een herzieningsverzoek ingediend, dat door het UWV werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd om het besluit van 26 oktober 2012 te herzien. Eiser stelt dat er nieuwe feiten zijn die een herziening rechtvaardigen, waaronder medische rapporten die zijn beperkingen en arbeidsongeschiktheid onderbouwen. Het UWV betwist dit en stelt dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot herziening. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd het besluit te herzien, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Echter, de rechtbank constateert ook dat het UWV niet volledig heeft beoordeeld of eiser binnen 5 jaar na zijn 18e verjaardag duurzaam arbeidsongeschikt was, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de Amberbeoordeling. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om dit gebrek te herstellen binnen 8 weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3295 WAJONG T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.P.J. Meijs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen op het besluit van 26 oktober 2012, waarbij geweigerd is aan hem een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong; thans: de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) toe te kennen.
Het UWV heeft dit verzoek met het besluit van 26 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Eiser is geboren op [geboorte datum] . Op 7 augustus 2012 heeft hij bij het UWV een aanvraag ingediend om Wajong.
Met het besluit van 26 oktober 2012 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiser
75% van het minimumloon kan verdienen. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op onder meer de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 26 september 2012.
Op 17 december 2015 heeft eiser bij het UWV een aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Met het besluit van 7 maart 2016 heeft het UWV aan eiser een indicatie banenafspraak toegekend.
Op 13 november 2020 heeft eiser bij het UWV wederom een aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend.
Het UWV heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 26 oktober 2012 (herzieningsverzoek). Het UWV heeft dit verzoek met het besluit van 26 november 2020 afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven het besluit van 26 oktober 2012 te herzien. Daarnaast stelt het UWV dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de beoordeling in 2012.

Beroepsgronden

Eiser stelt dat het UWV bij de initiële beoordeling een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het UWV is uitgegaan van de Wajong 2010 omdat de aanvraag dateert van
26 oktober 2012. Eiser is echter op [naam verzekeringsarts 1] 18 jaar geworden.
Eiser stelt voorts dat uit medische informatie blijkt dat de beoordeling destijds onjuist is geweest en dat ten onrechte Wajong geweigerd is.
Uit de ingebrachte medische rapportage blijkt dat eiser sinds zijn jeugd te kampen heeft met medische problematiek en dat hij zonder sturing niet tot een zinvolle dagbesteding komt. Voor hem is het niet mogelijk om loonvormende arbeid te verrichten voor langere tijd vanwege het syndroom van Asperger en de energetische beperkingen die hij daarvan ondervindt. Eiser ondergaat nog onderzoeken om een medische verklaring te vinden voor zijn klachten.
Verder stelt eiser dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de initiële keuring. Uit de brief van psycholoog [naam psycholoog] van 18 december 2015 blijkt dat eiser vanaf die datum onder behandeling is voor zijn klachten. Er is volgens eiser daarom met ingang van 18 december 2015 dan wel 24 februari 2016 sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Tot slot stelt eiser dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b was niet aanwezig bij de telefonische hoorzitting en hij heeft eiser niet bevraagd. Hij heeft ook niet nader geïnformeerd bij [naam psycholoog] over de behandeling. Eiser heeft behandeling gezocht vanwege een toename van zijn klachten. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Verweer

Het UWV volgt eiser niet in zijn stelling dat met de Wajong 2010 een onjuist toetsingskader is gehanteerd. Uit de artikelen 2:39 en 2:15 van de Wajong blijkt dat een jongere die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning ontvangt. Bepalend daarbij is de dag waarop de aanvraag wordt ingediend maar de inkomensondersteuning kan niet eerder ingaan dan de dag waarop recht op arbeidsondersteuning bestaat. Daarnaast blijkt uit artikel 3:6 van de Wajong dat hoofdstuk 3 – arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010 – niet van toepassing is wanneer de aanvraag is ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning. Het UWV stelt per abuis in het bestreden besluit een onjuist wetsartikel te hebben genoemd. Dit moet artikel 2:3 van de Wajong zijn in plaats van
artikel 3:21 van de Wajong.
Het UWV stelt voorts dat niet ter discussie staat dat eisers ziektebeelden al voor het
17e levensjaar aanwezig waren. Dit is immers al bij de beoordeling in 2012 vastgesteld. Rekening houdend met zijn beperkingen werd eiser wel in staat geacht om 100% van het minimumloon te verdienen. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
Tot slot stelt het UWV dat er geen wettelijke basis is voor toekenning van een Wajonguitkering bij een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de eerste aanvraag in 2012. De eerste aanvraag is al laattijdig gedaan. Een toename in die periode valt buiten de verzekerde periode van de Wajong, zoals neergelegd in artikel 2:3 van de Wajong. De verzekeringsarts b&b heeft beoordeeld of er sprake is van een toename in deze periode maar dat had achterwege kunnen blijven omdat dat niet kan leiden tot een Wajonguitkering.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft om zijn besluit van 26 oktober 2012 te herzien.
Het UWV heeft dat geweigerd omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om op dat besluit terug te komen. Daarnaast stelt het UWV dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de beoordeling in 2012. In beroep heeft het UWV aangevoerd dat deze beoordeling achterwege had kunnen blijven omdat een toename niet kan leiden tot een Wajonguitkering.
Het UWV heeft zijn standpunt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 26 november 2020 en van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 14 juni 2021.
Medische beoordeling
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger en op gemiddeld intelligentieniveau functioneert. Deze medische informatie was reeds bekend in het dossier. Bij de huidige aanvraag heeft eiser geen medische informatie overgelegd die nog niet bekend was. De belemmeringen die eiser ervaart zijn beschreven in de aanvraag: mentaal inflexibel, beperkt contactgericht, laag consciëntieus, en lage frustratietolerantie. Ook dit was al bekend en beschreven in diverse rapportages en meegenomen bij de beoordeling in 2012. De overgelegde informatie vormt volgens de verzekeringsarts geen aanleiding om aan te nemen dat eisers belastbaarheid bij de eerdere beoordeling niet juist is vastgesteld en vormt ook geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een toename van de medische problematiek of van beperkingen als gevolg van die problematiek.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser bij zijn verzoek om herziening van het besluit van 26 oktober 2012 de volgende stukken heeft overgelegd: de rapportage van Lievenshove van 26 juli 1996, het neuropsychologisch onderzoek van TaN van 24 mei 2012 en een rapport over zijn participatie van 11 november 2020. De verzekeringsarts b&b stelt dat de stukken van Lievenshove en TaN bekend zijn dan wel ingebracht hadden kunnen worden bij de beoordeling in 2012. Ook het rapport over participatie, dat is opgesteld door een re-integratieconsulent van de gemeente, kan volgens de verzekeringsarts b&b niet worden aangemerkt als een nieuw feit. Voor zover dit stuk medische gegevens bevat zijn deze afkomstig uit de rapporten van TaN en Lievenshove. De door eiser in bezwaar overgelegde aanvullende motivatie van de re-integratieconsulent bevat evenmin nieuwe feiten of omstandigheden. Voorts stelt de verzekeringsarts b&b dat niet is gebleken van toegenomen beperkingen na 2012. De re-integratieconsulent rept wel over een zorgtraject maar zijn stuk is geen medisch stuk. Uit de beknopte gegevens valt af te leiden dat in het kader van dit traject daginvulling is gevonden bij een kringloopwinkel met als doel het optimaliseren van werknemersvaardigheden. Hieruit vallen wijzigingen in eisers medisch toestandsbeeld niet op te maken. Ook bij de beoordeling in 2016 blijkt niet van wijziging in die situatie. Er wordt onveranderd uitgegaan van het syndroom van Asperger. De verzekeringsarts benoemt wel dat eiser behandeling krijgt bij een psycholoog maar geeft ook expliciet aan dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. Tot slot stelt de verzekeringsarts b&b dat uit de verklaring van psycholoog [naam psycholoog] van 18 december 2015 niet blijkt van wijzigingen na 2012. In zijn verklaring wordt de bekende diagnose bevestigd en geeft hij aan met welke aspecten rekening gehouden zou kunnen worden. De verklaring bevat geen gegevens over de behandeling. Op basis van deze verklaring vallen volgens de verzekeringsarts b&b geen wijzigingen in het medisch beeld af te leiden of toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Herziening voor het verleden en de toekomst
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toepast, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Wat betreft de periode na indiening van het herzieningsverzoek moet een minder terughoudende beoordeling worden gehanteerd dan wat betreft de periode daarvoor. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Met andere woorden, als het besluit destijds onjuist was, dan zou voor de toekomst een Wajonguitkering toegekend kunnen worden. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst.
Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken.
Eiser moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden aantonen dat hij op zijn 18e verjaardag meer beperkt was dan het UWV bij de beoordeling in 2012 heeft aangenomen.
Eiser heeft ter onderbouwing dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn bij zijn aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen van 13 november 2020/zijn aanvraag om herziening van het besluit van 26 oktober 2012 een rapport van re-integratieconsulent [naam re-integratieconsulent] van
11 november 2020 overgelegd. In bezwaar heeft eiser een aanvullende motivatie van deze re-integratieconsulent van 25 februari 2021 overgelegd. In het kader van de vorige aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen van 17 december 2015 heeft eiser een rapport van Lievenshove van 25 juli 1996, een rapport van TaN van 24 mei 2012 en een brief van psycholoog [naam psycholoog] van 18 december 2015 overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b, gezien de beperkte toets van artikel 4:6 van de Awb, kunnen volstaan met dossieronderzoek en beoordeling van deze stukken en terecht gesteld dat die stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten. Uit die stukken kan niet worden afgeleid dat de beoordeling in 2012 van de beperkingen en belastbaarheid van eiser onjuist is geweest. Bij de beoordeling in 2012 is meegenomen dat eiser bekend is met het syndroom van Asperger en is met de daaruit voortvloeiende klachten rekening gehouden. Behalve dat een deel van de door eiser overgelegde stukken niet-medische stukken betreft, bevatten die stukken geen objectief medische informatie waaruit (expliciet) meer beperkingen blijken op eisers 18e verjaardag dan vastgesteld in 2012. In deze stukken heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden hoeven zien om terug te komen op het besluit van 26 oktober 2012.
Daarnaast heeft het UWV bij de beoordeling in 2012 naar het oordeel van de rechtbank een juist toetsingskader aangehouden door te toetsen aan de Wajong 2010. Op grond van artikel 3:6 van de Wajong is op aanvragen ingediend na 1 januari 2010, zoals in eisers geval, de Wajong 2010 namelijk van toepassing. Dat het besluit van 26 oktober 2012 om die reden onjuist is, is dus ook niet gebleken.
Omdat de rechtbank geen reden ziet om het besluit van 26 oktober 2012 onjuist te achten, ziet zij ook geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV dat besluit voor de toekomst zou moeten herzien.
De rechtbank acht de weigering van het UWV om het besluit van 26 oktober 2012 te herzien evenmin evident onredelijk. Zij acht daarbij mede van belang – zoals reeds overwogen – dat het besluit van 26 oktober 2012 niet onmiskenbaar onjuist is en het besluit waarbij is geweigerd dat besluit te herzien, niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid/Amberbeoordeling
Voor zover eiser met zijn herzieningsverzoek ook bedoeld heeft een beroep te doen op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 2:3 van de Wajong overweegt de rechtbank dat het UWV terecht heeft gesteld dat artikel 2:15 van de Wajong in de weg staat aan het ontstaan van een recht op arbeids- en inkomensondersteuning.
Het herzieningsverzoek van eiser dient echter ook te worden aangemerkt als een aanvraag om in aanmerking te worden gebracht voor een Wajonguitkering op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. [1]
Bij deze Amberbeoordeling gaat het om de vraag of bij eiser binnen 5 jaar na zijn
18e verjaardag dan wel binnen 5 jaar na afloop van zijn studie sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij in 1999 met zijn studie is gestopt. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt niet dat zij (ook) een Amberboordeling hebben gemaakt die ziet op de periode van 5 jaar na beëindiging door eiser van zijn studie, over de periode van een datum in 1999 tot en met een datum in 2004. Daarmee is de beoordeling en het onderzoek van het UWV niet volledig geweest.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit voor wat betreft de weigering tot herziening voor het verleden en de toekomst standhoudt. Dat geldt echter niet voor de Amberbeoordeling als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong. Voor wat betreft die beoordeling lijdt het bestreden besluit aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om het gebrek te herstellen.
Daartoe zal het UWV een verzekeringsarts b&b moeten laten beoordelen of eiser binnen
5 jaar na afloop van zijn studie alsnog als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op
8 weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen
2 weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen 4 weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen 2 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 21 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 2:3
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is artikel 3:3, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:15
1. De jonggehandicapte heeft op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien:
a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).
2. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien:
a. de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; of
b. het recht op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:17, eerste of tweede lid, herleeft.
4. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.
5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.
Artikel 2:39
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.
2. In afwijking van het eerste lid ontvangt de jonggehandicapte de inkomensondersteuning, bedoeld in het eerste lid, niet eerder dan de dag met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, voldoet.
3. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt inkomensondersteuning als bedoeld in het eerste lid, indien en zolang hij meewerkt aan het opstellen van het participatieplan.
4[Red: Vervallen.]
5. De voorwaarde, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing op de persoon die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of die naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet in staat is tot het verrichten van passende arbeid.
6. De voorwaarde, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing op de jonggehandicapte die studerende is. In afwijking van artikel 1:4, eerste lid, is de eerste zin ook van toepassing op de jonggehandicapte die studiefinanciering in de vorm van het levenlanglerenkrediet ontvangt.
Artikel 3:6.
1. De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 3:3, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij de aanvraag, bedoeld in artikel 3:28, voor het eerst heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 10 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:527) en 2 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3222)