ECLI:NL:RBZWB:2023:1153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3648
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) beoordeeld. Eiser had eerder bijstandsuitkeringen ontvangen, maar zijn aanvraag van 11 februari 2021 werd afgewezen door Werkplein Hart van West-Brabant. De rechtbank oordeelt dat Werkplein op goede gronden heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie, waaronder zijn gokactiviteiten. Eiser had verklaard dat hij geld had geleend van zijn vader en zus, maar deze verklaringen waren niet onderbouwd met deugdelijke stukken. De rechtbank concludeert dat Werkplein terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld en dat de aanvraag om bijstand van 11 februari 2021 om die reden is afgewezen. Eiser's beroep op het evenredigheidsbeginsel en andere beginselen slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten of schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3648 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Werkplein heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juli 2021 op het bezwaar van eiser is Werkplein bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Werkplein.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiser heeft over de periode van 3 juni 2015 tot en met 31 december 2016 een bijstandsuitkering ontvangen. Op 31 augustus 2020 heeft eiser zich bij Werkplein gemeld om weer een bijstandsuitkering aan te vragen. Met het besluit van 9 oktober 2020 heeft Werkplein geweigerd aan eiser een bijstandsuitkering toe te kennen.
Eiser heeft zich vervolgens op 3 februari 2021 opnieuw bij Werkplein gemeld voor een bijstandsuitkering. Op 11 februari 2021 heeft hij een aanvraag ingediend.
Op 17 februari 2021 heeft Werkplein aan eiser gevraagd verschillende gegevens te overleggen.
Met het besluit van 22 februari 2021 heeft Werkplein eisers aanvraag om een bijstandsuitkering, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en onder verwijzing naar zijn eerdere besluit van 9 oktober 2020, afgewezen. Werkplein stelt dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat eiser hoofdverblijf dan wel het centrum van zijn maatschappelijke leven heeft binnen het werkgebied van Werkplein.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 27 mei 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Op 2 juni 2021 heeft Werkplein eiser uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op 8 juni 2021. In deze uitnodiging heeft Werkplein aan eiser verzocht verschillende documenten mee te nemen.
Met het besluit van 14 juni 2021 heeft Werkplein aan eiser met ingang van 24 april 2021 een bijstandsuitkering toegekend waarop de kostendelersnorm wordt toegepast.
Op 1 juli 2021 is er nogmaals een hoorzitting gehouden.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft Werkplein beslist op eisers bezwaar tegen het besluit van
22 februari 2021. Werkplein heeft dit besluit herroepen en eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Volgens Werkplein kan het recht niet worden vastgesteld. Subsidiair stelt Werkplein dat eiser niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
Werkplein stelt dat met de brief van 2 juni 2021 bij eiser gegevens zijn opgevraagd. Op
8 juni 2021 is met eiser een gesprek gevoerd. Eiser heeft verklaard dat zijn vader en zus hem financieel hebben geholpen. Het zou volgens eiser gaan om leningen. Ter onderbouwing heeft hij een ongedateerde verklaring van zijn zus overgelegd. Daarin worden echter geen bedragen genoemd. Daarnaast ziet de verklaring op een storting op eisers rekening ten tijde van de eerdere aanvraag. Tijdens de hoorzitting op 27 mei 2021 heeft eiser verklaard dat de stortingen geen leningen betreffen maar dat hij zich wel moreel verplicht voelt om de bedragen terug te betalen. Er zijn derhalve geen verklaringen van eisers vader en zus over de contante leningen. Het is Werkplein daarom ook niet duidelijk hoeveel eiser van zijn vader en zus heeft geleend.
Eiser heeft tijdens het gesprek op 8 juni 2021 gesteld dat hij € 5.000,- van zijn vader heeft geleend. Tijdens de hoorzitting geeft hij aan dat het ook € 2.000,- of € 3.000,- zou kunnen zijn. Wanneer wordt uitgegaan van een bedrag van € 5.000,- over 8 maanden – dat is € 625,- per maand – dan is dat meer dan de voor eiser van toepassing zijnde kostendelersnorm. Eiser verkeerde dan niet in bijstandsbehoevende omstandigheden.
Daarnaast heeft eiser tijdens de eerste hoorzitting verklaard dat hij vaak mee-eet op het adres [adres] 14 in [plaatsnaam] . Tijdens het gesprek op 8 juni en tijdens de tweede hoorzitting is eiser op deze verklaring teruggekomen en heeft hij aangegeven dat hij soms mee-eet.
Eiser heeft gegokt en zou daarmee op 15 april 2021 zijn gestopt. Hij heeft echter geen boekhouding daarvan overgelegd.
Werkplein stelt dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer informatie verstrekt zodat hij een aanknopingspunt heeft om eisers verklaringen te verifiëren. Werkplein stelt dat daarom het recht op bijstand niet is vast te stellen en daarnaast dat eiser niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.

Beroepsgronden

Eiser stelt dat Werkplein ten onrechte zijn aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Dat besluit is in strijd met het motiverings- en proportionaliteitsbeginsel.
Volgens eiser heeft hij alle stukken overgelegd die nodig zijn om zijn aanvraag om bijstand te beoordelen. Duidelijk is dat hij geen vermogen heeft maar alleen schulden. Eiser heeft vele maanden geen inkomsten gehad en verkeerde in financiële nood. Het kan hem dan ook niet worden verweten dat hij in die maanden geld bij zijn familie leende. Die leningen voor levensonderhoud kunnen niet zonder meer als inkomen of middelen worden beschouwd.
Met betrekking tot het gokken stelt eiser dat het van algemene bekendheid is dat gokken niet tot winst leidt. Deze activiteit kan dan ook geen rol spelen bij de beoordeling van zijn bijstandsaanvraag. Eiser wijst op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022 (ECLI:NL:RBROT:2021:7358).
Ten aanzien van het mee-eten merkt eiser op dat dat niet heeft geleid tot de conclusie dat hij een gezamenlijke huishouding voert. Dat kan ook niet omdat geen gezamenlijke huishouding kan worden gevoerd met een gezin.
Inmiddels heeft eiser een bijstandsuitkering. Dat betekent dat duidelijk is dat eiser geen inkomen en vermogen heeft. De weigering van Werkplein hem met de in geding zijnde besluiten geen bijstandsuitkering toe te kennen is onevenredig bezwarend.
Eiser verzoekt de rechtbank die besluiten te vernietigen en, naast een vergoeding voor proceskosten, vergoeding van de door hem geleden schade.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Werkplein op goede gronden eisers aanvraag van 11 februari 2021 om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
Werkplein heeft die aanvraag primair afgewezen omdat het recht daarop niet kan worden vastgesteld. Volgens Werkplein heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door onvoldoende inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] moet iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Werkplein kunnen stellen dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft verklaard dat hij om te voorzien in zijn levensonderhoud geld heeft geleend van zijn vader en zus. Hij heeft die verklaring echter niet onderbouwd met deugdelijke stukken. Eiser heeft maar één verklaring van zijn zus overgelegd en die is onvoldoende, onder meer omdat daarin geen data, bedragen of terugbetalingsverplichting worden genoemd.
Met betrekking tot eisers gokactiviteiten overweegt de rechtbank dat er tot halverwege april 2021 op eisers bankafschriften af- en bijschrijvingen van de [naam betaalmethode] – een online betaalmethode waarmee eiser geld overmaakte naar en geld opnam van zijn account bij online gokwebsite [naam gokwebsite] – te zien zijn. Eiser heeft geen inzicht verschaft in die activiteiten noch in de accounts bij de [naam betaalmethode] of [naam gokwebsite] . Ook door het niet verstrekken van stukken over zijn gokactiviteiten heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. In de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In deze uitspraak heeft de rechtbank Rotterdam een vuistregel geformuleerd, die inhoudt dat de hoogte van de gokinkomsten gelijk worden gesteld aan de hoogte van de bedragen die de bijstandsgerechtigde met gokken heeft ingezet. In dit geval echter is eisers inzet onduidelijk gebleven omdat hij geen inzicht heeft verschaft in zijn gokaccounts. In de latere uitspraak van 13 december 2022 [2] , die Werkplein ter zitting heeft aangehaald, heeft de CRvB overigens geen reden gezien voormelde vuistregel ook te formuleren en hanteren. In deze uitspraak heeft de CRvB overwogen dat het niet geven van voldoende inzicht in een gokaccount maakt dat er onvoldoende inzicht is in de geldstromen die via dit account zijn gelopen en de daarmee verworven middelen. Dat is ook in eisers geval aan de orde. Als gevolg van het niet verstrekken door eiser van gegevens over zijn gokaccounts is er geen duidelijkheid over de geldstromen die via die accounts zijn gelopen en de door hem met zijn gokactiviteiten verworven middelen.
Ter zitting heeft Werkplein nog toegelicht dat hij er van uit gaat dat eiser zijn gokactiviteiten halverwege april 2021 heeft gestaakt en dat daarom aan hem met ingang van 24 april 2021 een bijstandsuitkering is toegekend. De rechtbank acht deze toelichting afdoende en ziet daarin geen reden om te concluderen dat Werkplein eisers aanvraag van
11 februari 2021 had moeten inwilligen.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie, waaronder zijn gokactiviteiten, Werkplein heeft kunnen stellen dat eisers recht op bijstand niet is vast te stellen en zijn aanvraag om bijstand van
11 februari 2021 om die reden heeft kunnen afwijzen.
Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel en de andere door hem genoemde beginselen slaagt niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel aan de orde kan zijn als het besluit berust op een discretionaire bevoegdheid. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten of van zijn schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 21 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld CRvB 25 oktober 2022 (ECLI:NL:CRVB: 2022:2332)