ECLI:NL:RBZWB:2023:1185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
9791482_E15022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over oplevering en herstelkosten na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023, staat een huurgeschil centraal tussen de Vereniging met Volledige Rechtsbevoegdheid Laurentius en een gedaagde partij. De eisende partij, Laurentius, vordert betaling van herstelkosten na het einde van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 2 november 2022 al overwogen dat Laurentius enkel de kosten kan verhalen die de gedaagde zelf ook had moeten maken om het gehuurde in de juiste staat op te leveren. Laurentius heeft vervolgens een akte met producties ingediend, maar de kantonrechter oordeelt dat Laurentius niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten dit betreft. Slechts één post, de kosten voor werkzaamheden aan de elektra ter waarde van € 1.649,13, wordt toegewezen, omdat deze door de gedaagde zijn erkend.

In reconventie heeft de gedaagde partij een vordering ingesteld wegens schade die zou zijn ontstaan door een onzorgvuldige ontruiming door Laurentius. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat er schade is geleden. De kantonrechter oordeelt dat Laurentius niet aansprakelijk is voor de gestelde schade, mede omdat de gedaagde ervoor heeft gekozen om niet aanwezig te zijn bij de ontruiming. De kosten van de procedure worden toegewezen aan Laurentius, die in het gelijk is gesteld in conventie, terwijl de gedaagde in reconventie in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9791482 \ CV EXPL 22-1071
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
DE VERENIGING MET VOLLEDIGE RECHTSBEVOEGDHEID LAURENTIUS,
te Breda,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Laurentius,
gemachtigde: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] ,
gemachtigde: mr. B.N.J. de Wilde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2022;
- de akte met producties van Laurentius voor de rolzitting van 16 november 2022;
- de antwoordakte van [gedaagde in conventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
De kantonrechter volhardt bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 2 november 2022. In dat tussenvonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat Laurentius ten hoogste op [gedaagde in conventie] kan verhalen de door haar gemaakte kosten die [gedaagde in conventie] zelf ook had moeten maken om het gehuurde in de juiste staat op te leveren. Aangezien de kantonrechter over (de hoogte van) deze kosten nog niet voldoende was ingelicht, is Laurentius in de gelegenheid gesteld om de kantonrechter daarover nader te informeren.
2.2.
Laurentius heeft van voormelde gelegenheid gebruik gemaakt door indiening van een akte met producties ter rolzitting van 16 november 2022. [gedaagde in conventie] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd. Op grond van de(ze) processtukken is de kantonrechter van oordeel dat Laurentius – op één post na – niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot het inzichtelijk maken welke kosten [gedaagde in conventie] zelf ook had moeten maken om het gehuurde in de juiste staat op te leveren. De kantonrechter zal dit oordeel hieronder motiveren.
2.3.
In haar akte stelt Laurentius dat de kosten die [gedaagde in conventie] zelf ook had moeten maken in de eerste plaats zien op alle materiaalkosten, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel juist is. In dat kader overlegt Laurentius als productie 17 een overzicht van – naar eigen zeggen – alle (kosten van) materialen die zijn opgenomen in de facturen die bij dagvaarding in het geding zijn gebracht. De kantonrechter constateert dat dit overzicht deels overeenkomt met de bij dagvaarding onder productie 3 overgelegde lijst. In productie 17 staan niet meer de posten die duidelijk alleen betrekking hebben op arbeidsloon. Deze posten werden op de bij dagvaarding overgelegde lijst aangeduid met een hoeveelheid (arbeids)uur (zoals ‘herstel wanden / maken deuropeningen’, ‘voordeur hangen’ en ‘reparatie woning stucwerk’). Toch gaat de kantonrechter er om twee redenen van uit dat in productie 17 nog steeds meerdere posten staan die (ook) arbeidsloon betreffen. Op de eerste plaats impliceert Laurentius dit zelf door haar stelling dat er meerdere posten zijn die bestaan uit zowel werkzaamheden als materialen, omdat Laurentius voor de aannemers met wie zij werkt een prijzenboek kent, waarin gestandaardiseerde werkzaamheden inclusief materialen op één vaste prijs zijn bepaald. Op de tweede plaats volgt dit uit de omschrijving van bepaalde posten uit productie 17, zoals ‘boarddeur vervangen’, ‘kozijnen vernieuwen’ en ‘vlizotrap plaatsen’. Die omschrijving bevat een werkzaamheid. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat in productie 17 niet alleen (kosten van) materialen zijn opgenomen, maar ook arbeidskosten. Daar komt nog bij dat niet altijd duidelijk is of een post alleen materiaalkosten betreft of ook arbeidsloon, zoals bij de posten ‘koof badkamer’, ‘voordeur hang- en sluitwerk’ en ‘kit badkamer’. De kantonrechter heeft Laurentius toegelaten om een nadere toelichting te geven. Het had dan ook op de weg van Laurentius gelegen om hierover nu geen onduidelijkheid meer te laten bestaan.
2.4.
Verder zijn sommige posten uit productie 17 die uit materiaalkosten (lijken te) bestaan onvoldoende gespecificeerd. Zo is er een post ‘materiaal’ en een post ‘hulpmateriaal’.
2.5.
Daarnaast staan in productie 17 posten met materialen waarvan [gedaagde in conventie] eerder in de procedure heeft verklaard dat hij deze op zolder opgeslagen heeft. Dit betreft met name de posten ‘toiletcombinatie’, ‘(BKT-) toilet’ en ‘radiator’. Laurentius heeft nagelaten om op dit verweer in te gaan.
2.6.
Het voorgaande brengt mee dat Laurentius naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke door Laurentius gemaakte kosten [gedaagde in conventie] zelf ook had moeten maken om het gehuurde in de juiste staat op te leveren. Mede in het licht van het door [gedaagde in conventie] gevoerde verweer heeft Laurentius op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Daarop geldt één uitzondering, namelijk de kosten die verband houden met werkzaamheden aan de elektra van € 1.649,13. Laurentius stelt dat [gedaagde in conventie] deze kosten zelf ook had moeten om het gehuurde in de juiste staat op te leveren en [gedaagde in conventie] heeft dat erkend, althans niet (voldoende) betwist.
2.7.
Wat betreft het arbeidsloon stelt Laurentius zich ook nog op het standpunt dat het in de omstandigheden van het geval zeer onwaarschijnlijk is dat [gedaagde in conventie] zelf tijdig deugdelijke herstelwerkzaamheden zou hebben verricht. De kantonrechter overweegt dat het goed mogelijk is dat [gedaagde in conventie] (een deel van) de herstelwerkzaamheden niet tijdig en deugdelijk zou hebben verricht in de tijd tussen voorinspectie en oplevering, maar of en in hoeverre dat het geval zou zijn geweest is nu een onzekerheid. Zoals in het tussenvonnis van 2 november 2022 is overwogen had er bij het einde van de huurovereenkomst een (voor)inspectie moeten plaatsvinden. Laurentius heeft echter uitvoering gegeven aan haar vaste beleid om geen (voor)inspectie te doen bij een (gedwongen) ontruiming. Laurentius heeft de vrijheid om deze keuze te maken, maar dat betekent wel dat de onduidelijkheid over wat [gedaagde in conventie] zelf had kunnen doen om deugdelijk op te leveren voor rekening en risico van Laurentius komt.
2.8.
Gelet op het voorgaande is (alleen) toewijsbaar een bedrag van € 1.649,13, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2022, zijnde de dag van de dagvaarding, tot de dag van de (volledige) betaling. Wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten is het gevorderde bedrag door de afwijzing van een groot deel van de hoofdsom hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom van € 1.649,13, zijnde een bedrag van € 299,32.
2.9.
[gedaagde in conventie] zal als de (deels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die verband houden met het toewijsbare deel van de vordering. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 868,74, bestaande uit € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 365,00 aan griffierechten en € 374,00 (2 punten van € 187,00) aan salaris voor de gemachtigde van Laurentius.
In reconventie
2.10.
De vordering van [eiser in reconventie] is gebaseerd op de stelling dat [eiser in reconventie] schade heeft geleden doordat de ontruiming onzorgvuldig door of namens Laurentius is uitgevoerd. Volgens [eiser in reconventie] zijn er bij de ontruiming diverse spullen verdwenen, zoals een koffer, (een) gereedschap(skist), meubels, een tv en kleding ter waarde van in totaal € 21.500,00. Deze vordering wordt gemotiveerd betwist door Laurentius. Zo betwist Laurentius dat tijdens de ontruiming andere spullen van enige waarde in de woning aanwezig waren dan de spullen die waren opgeslagen bij De Bresser Verhuizingen – die Laurentius onverplicht had ingeschakeld – en die door [eiser in reconventie] zijn opgehaald op 8 augustus 2017. Bovendien wijst Laurentius op het bepaalde in artikel 15.5 van de toepasselijke algemene voorwaarden, waarin het volgende is bepaald: “
In het geval dat huurder bij het einde van de huurovereenkomst in het gehuurde zaken heeft achtergelaten, is verhuurder bevoegd die zaken te verwijderen, zonder dat op verhuurder een bewaarplicht komt te rusten en zonder dat verhuurder tot enige vergoeding verplicht is.” Tot slot voert Laurentius aan dat [eiser in reconventie] er zelf voor heeft gekozen om niet bij de ontruiming aanwezig te zijn. Mede in het licht van dit gemotiveerde verweer van Laurentius is de kantonrechter van oordeel dat [eiser in reconventie] zijn stelling dat hij schade heeft geleden doordat de ontruiming onzorgvuldig door of namens Laurentius is uitgevoerd onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom zal de betreffende vordering afgewezen worden.
2.11.
[eiser in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 747,00 (1,5 punt van € 498,00) aan salaris voor de gemachtigde van Laurentius.

3.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan Laurentius te betalen de somma van € 1.948,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.649,13 vanaf 29 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Laurentius tot op heden vastgesteld op € 868,74, daarin begrepen een bedrag van € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde van Laurentius;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
3.5.
wijst de vordering af;
3.6.
veroordeelt [eiser in reconventie] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Laurentius tot op heden vastgesteld op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde van Laurentius.
Dit vonnis is gewezen door Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.