ECLI:NL:RBZWB:2023:1197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/02/405608 / FA RK 23/353
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor een cliënt, geboren in 1956. Het verzoek werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een opvolgende machtiging van vijf jaar, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, waardoor het niet als opvolgende machtiging kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de machtiging als een eerste machtiging moest worden beschouwd, met een maximale duur van zes maanden, rekening houdend met de termijnoverschrijding. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2023 werd de cliënt gehoord, evenals een arts en een verzorgende. De cliënt gaf aan dat hij niet langer opgenomen wilde blijven, terwijl de arts en verzorgende stelden dat opname noodzakelijk was vanwege de psychogeriatrische aandoening van de cliënt, de ziekte van Korsakov. De rechtbank oordeelde dat de opname en het verblijf noodzakelijk waren om ernstig nadeel te voorkomen, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren. Uiteindelijk werd de machtiging verleend tot en met 13 juli 2023, met afwijzing van het meer of anders verzochte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405608 / FA RK 23/353
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 6 februari 2023van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van vijf jaren als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
verblijvende in de accommodatie [verblijf accommodatie] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. V.C. Andeweg te Breda.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 januari 2023.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het aanvraagformulier rechterlijke machtiging van 30 december 2022;
- de medische verklaring van 6 januari 2023, opgesteld en ondertekend door specialist ouderengeneeskunde [specialist] ;
- het behandelplan van 2 mei 2022;
- een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld en een bewindvoerder is ingesteld en een mentor en bewindvoerder is benoemd;
- het indicatiebesluit van 8 december 2020;
- de beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2022 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023, bij de accommodatie van [verblijf accommodatie] .
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- arts, mevrouw [naam arts]
- verzorgende, mevrouw [naam verzorgende] .

2.Het verzoek

2.1
Het CIZ verzoekt de rechtbank een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van vijf jaren.

3.Standpunten

3.1
Cliënt brengt, samengevat, naar voren dat het goed met hem gaat, al moet hij wel rustig aan doen vanwege problemen met zijn voet. Cliënt vindt het geen goed idee om langer opgenomen te blijven. Bij de instelling is weinig te doen. Hij wil een keer naar buiten of naar de stad. Daarbij komt ook dat cliënt steeds al zijn spullen moet meenemen, omdat die anders door anderen worden weggenomen. Ook over de voedselbereiding is cliënt niet tevreden. De gevraagde termijn van vijf jaren is volgens cliënt sowieso te lang.
3.2
De arts verklaart, samengevat, als volgt. Gezien wordt dat cliënt het bij de instelling naar zijn zin heeft. Sinds zijn verhuizing naar een andere afdeling bloeit hij op. Daar heeft hij meer zelfstandigheid en daar worden meer activiteiten georganiseerd. Dat doet cliënt goed. De zelfzorg van cliënt laat te wensen over. Daarbij komt ook dat hij zijn behandelaar niet altijd herkent. Dat cliënt meer eigen regie heeft doet hem weliswaar goed, het is echter niet mogelijk om cliënt naar huis te laten gaan. Nu, met een verandering van afdeling, ziet de arts in dat een machtiging voor de duur van vijf jaar te lang is. De arts kan zich vinden in een machtiging voor de duur van twee jaar.
3.3
De verzorgende vult hierop, samengevat, aan dat cliënt zichzelf zal verwaarlozen als hij zelfstandig zou gaan wonen. Een opname blijft daarom nodig.
3.4
De advocaat voert, samengevat, aan dat het verzoek te laat is ingediend. Het CIZ verwijst in het verzoek naar een arrest van de Hoge Raad, echter te laat is te laat. Voor dit verzoek heeft dat tot gevolg dat de machtiging moet worden aangemerkt als een eerste machtiging, met een maximale duur van zes maanden. Primair wordt verzocht het verzoek af te wijzen, omdat betrokkene niet opgenomen wil blijven. Subsidiair wordt verzocht om de duur van de machtiging te bekorten tot maximaal zes maanden met aftrek van de dagen dat de vorige machtiging expireerde, meer subsidiair wordt verzocht de machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden en uiterst subsidiair wordt verzocht om de machtiging te beperken in duur tot maximaal twee jaar. De verzochte termijn van vijf jaar is in het licht van hetgeen de arts en verzorgende naar voren hebben gebracht überhaupt te lang. Sinds de verhuizing naar een andere afdeling laat cliënt positieve stappen zien.

4.Beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Korsakov. De rechtbank heeft geen reden om aan de medische verklaring te twijfelen.
4.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling volgt dat deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat cliënt met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. De rechtbank neemt daarbij onder andere in aanmerking dat cliënt buiten de afdeling niet zelfstandig kan functioneren. In de thuissituatie was sprake van verwaarlozing. Daarnaast bestaat het risico op achteruitgang in lichamelijke en psychische gesteldheid als cliënt naar huis zou gaan. Immers, dan is er ook kans op terugval in alcoholgebruik.
Anders dan het verzoek, gaat de rechtbank niet uit van ernstige financiële schade nu cliënt
op 22 augustus 2022 onder bewind is gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat de ‘ernstige financiële schade’ daarmee is afgewend.
4.3
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Gebleken is dat cliënt afhankelijk is van 24-uurs zorg, sturing en begeleiding. In de thuissituatie kan dit cliënt niet geboden worden.
4.4
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.5
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf.
Cliënt geeft de rechtbank te kennen niet opgenomen te willen blijven. Hij vindt dat hij naar huis kan en dat hij geen hulp nodig heeft.
4.6
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag voor welke duur de machtiging wordt toegewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het verzoek te laat is ingediend door het CIZ. De rechtbank volgt de advocaat in haar pleidooi in zoverre dat deze termijnoverschrijding gevolgen heeft voor de duur van de machtiging. De rechtbank kan gelet op de termijnoverschrijding niet anders dan concluderen dat geen sprake meer is van een opvolgende machtiging. Immers, het verzoek is ingediend na de expiratiedatum van de vorige machtiging, te weten 12 januari 2023. De rechtbank zal de te verlenen machtiging daarom aanmerken als een eerste machtiging met een maximale duur van zes maanden. De rechtbank zal daarbij bovendien rekening houden met een aftrek van het aantal dagen dat cliënt zonder machtiging opgenomen is geweest. Aldus zal de machtiging worden verleend tot en met 13 juli 2023.
4.7
De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat van het CIZ en de aanvrager van de rechterlijke machtiging bij de accommodatie mag worden verwacht dat zij de werkprocessen zodanig zullen organiseren dat dergelijke termijnoverschrijdingen in de toekomst worden voorkomen.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[cliënt], geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 13 juli 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Phillips, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier, en op 14 februari 2023 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.

Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.